|
Toen Duitsland in september 1939 Polen binnen viel, werd in Nederland de mobilisatie afgekondigd. Tijdens de mobilisatie
werden verkeerspunten die van belang waren voor het doorgaande verkeer in ons land, versterkt en verdedigd. Langs de
Dedemsvaart waren dat:
Brug 6 (omdat daarover de provinciale straatweg van de zuidzijde over de brug naar de noordzijde van de vaart ging), de
Baanbreker bij De Krim (samenkomst van wegen) en de brug bij Gramsbergen. Men was tijdens de mobilisatie blijkbaar alleen
beducht voor de oost-west verbindingen, want wonderlijk genoeg werd het Lichtmisviaduct niet bewaakt. Tijdens de bouw
waren in de betonnen palen nissen ingebouwd, waar in geval van nood dynamiet ingestopt kon worden, maar ook dat is niet
gebeurd. Pas aan het einde van de oorlog hielden de Duitsers het viaduct bezet.
Op vrijdag 10 mei, om ongeveer 4 uur 's morgens, vernietigden de militairen het draaiwerk van Brug 6, waarna ze zich
terugtrokken richting IJsselbrug. Tegen half zes kwamen de vliegtuigen terug uit het westen. Ze werden daarbij achtervolgd
door Nederlandse vliegtuigen. 's Middags trokken 23 Duitse cavaleristen langs de Dedemsvaart. Ze hadden mitrailleurs bij
zich, die in kisten aan weerszijden van de paardenruggen hingen. Ze trokken langs het kanaal maar bij de spoorlijn was de
weg geblokkeerd door een wegversperring voor tanks en voertuigen. Daar stonden ijzeren palen in houders in de grond,
voorzien van prikkeldraad. Ze gingen daarom over de Leidijk naar Staphorst richting Friesland, waar bij de Afsluitdijk
hevig is gevochten.
Nadat Brug 6 was opgeblazen werd er een noodbrugdek aangebracht.
Op 12 mei, eerste Pinksterdag, ging in omgekeerde richting een wagen met gesneuvelde en gewonde Duitse soldaten terug
naar Duitsland. In de buurt van de Rollecatebrug werd enige tijd rust gehouden, waarbij muziek moest voorkomen dat men in
de omgeving het kreunen en kermen van de zwaargewonden zou horen. Tweede Pinksterdag reden twee of drie Duitse tanks langs
de zandkant van de Dedemsvaart.
De gemeente ontving kort daarop, zoals overal, een verordeningenblad waarin de bezetter alle maatregelen aankondigde die
moesten worden uitgevoerd, gecontroleerd en nageleefd.
Na de capitulatie in 1940 kwamen de militairen weer naar huis. Grietje Kreule vertelt dat ze nog heel goed weet wat een
angstige dagen dat voor haar moeder waren, omdat haar vader niet terug kwam. Als haar moeder op een bepaalde plek bij de
boerderij ging staan, kon ze zien en horen of de bus van Zwolle bij het station Dedemsvaart stopte. Ze liet zich daar niet
vanaf brengen door een ongeduldig, vragend kind. Telkens kwam er niemand en begon een volgende periode van
onzekerheid. Tot de dag dat haar moeder weer voor het huis stond te kijken en te luisteren en haar vader het achterhuis
binnenstapte. Oma kwam aanrennen, roepend dat hij weer thuis was.
Briefkaart vanuit Everdingen van Jan Logtenberg aan zijn vrouw waarin hij op 20 mei schrijft dat hij spoedig weer thuis
zal zijn. Maar omdat de trein niet verder dan Amersfoort rijdt, zou hijzelf best wel eens eerder thuis kunnen zijn dan
de kaart. De militairen mochten naar huis wanneer ze een brief konden tonen van de burgemeester, waarin die verklaarde
dat betrokkene thuis onmisbaar was.
Waarom zoveel dagen later? Hij was bij de cavalerie en de paarden zo aan hun lot over laten, dat konden de mannen niet
over hun hart verkrijgen. Pas toen de zorg over de paarden was geregeld, kon de terugkeer naar huis beginnen.
Hij vertelde nog hoe ze op hun paarden van Brabant naar de Grebbelinie voortdurend beschoten waren.
In de eerste jaren van de oorlog kwam slechts een enkele keer een Duitse bezetter de gemeente controleren en kwamen
Duitse officieren de piloot van het in de omgeving van Brug 6 neergeschoten vliegtuig ophalen. Toen vroegen neergeschoten
vliegeniers nog waar ze zich moesten overgeven en burgers wezen hen de weg naar het gemeentehuis!
Een neergeschoten vliegtuig betekende "jacht" voor de bevolking. Al vlug waren verrekijker, kaarten, parachutes en andere
waardevolle zaken verdwenen.
14
Hoe was de situatie vlak voor de oorlog?
Er waren geen werklozen maar wel veel dagloners en er was armoede. De gemeente kende B-steun, die bestond uit aanvullende
bonnen waarmee je bijvoorbeeld vlees kon kopen.
De diaconie van de kerk hield jaarlijks extra collectes bij de mensen thuis en gaf aan de postbode enveloppen met geld
mee voor de mensen die zonder die bijstand niet konden leven. Het ging allemaal in stille beslotenheid en onzichtbaar
voor buitenstaanders.
De directeur van de zuivelfabriek in Den Hulst was een groot voorstander van de nieuwe orde en ging veel bij mensen op
bezoek om hen te overtuigen van de noodzaak van politieke veranderingen. Hij kreeg veel medestanders en hierbij waren,
zoals overal, mensen die de Nationaal Socialistische ideeën overnamen maar daarbij de gemeenschap niet nodeloos in gevaar
brachten. Er waren anderen die actief afdwongen dat regels van de bezetters werden uitgevoerd en die er op uit waren
mensen aan te geven wanneer ze meenden dat die het "grote belang" achterstelden en de bevelen van de bezetters
tegenwerkten. Naïef, omdat niet vermoed werd dat daarmee mensen in gevaar gebracht werden, werd zo 's zondags getrouw de
kerk bezocht en gecontroleerd wat de dominee zei en gerapporteerd aan de partij wat gehoord was.
Spelende kinderen op het schoolplein van de christelijke school op De Meele.
Er was stil verzet. Mensen wisten wat er gebeurde en praatten daar alleen over met wie ze kenden en vertrouwden. Daarbij
probeerde iedereen die niet goed op de hoogte was, natuurlijk achter de waarheid te komen. Gepraat wordt er altijd, ook
in de oorlog.
Het verzet was een puur persoonlijke zaak, waarin mensen van verschillende godsdiensten en maatschappelijke
functies zaten.
Meester Oldenbeuving, hoofd van de christelijke school op De Meele, speelde een sleutelrol in het verzet. Zo vertelde
Grietje Kreule: "Ik heb nog met Ed van Thijn gespeeld." Die kwam bij hen thuis logeren, waarbij de kinderen geacht werden
niet te weten dat het om een onderduikerskind ging. Ze was toen ongeveer 6 jaar oud en zei tegen haar moeder zoiets
als: "Oh, maar ik weet wel wie dat is, want op school mag hij in de pauze met ons spelen." "Oh, die meester Oldenbeuving
is soms toch ook zo roekeloos," hoorde ze haar moeder toen mompelen. Kort daarop kwamen er Duitse soldaten om een
inkwartiering te regelen, die de kinderen ook het een en ander vroegen en daarbij Edje, omdat ze wel zagen dat het geen
gewoon boerenkind uit de streek was, extra veel aandacht gaven. "Wat een aardige mensen waren dat," zei hij na afloop
tegen haar moeder, maar die wist wel beter en nog dezelfde middag werd hij naar een vertrouwd adres gebracht. Gelukkig
liep dit alles goed af.
De christelijke school op De Meele lag dicht bij de spoorlijn en regelmatig vlogen vliegtuigen laag over om treinen te
beschieten. De eerste keer dachten de kinderen dat de wereld verging, maar later wenden ze eraan. Meester floot en dat
betekende: snel allemaal op de grond gaan liggen. Eén keer was de schrik weer enorm, toen vlakbij een bom ontplofte. Er
is weinig geraakt en vernield als je nagaat hoe vaak er beschietingen plaats vonden. Toen de bombardementen toenamen werd
de school gesloten omdat het een te gevaarlijke plek werd en bleven de kinderen thuis.
Betrekkelijk in het begin van de oorlog kwam een verdwaalde bom in het Westerveen terecht en ontplofte vlak bij het huis
van Egbert Steenbergen en Jansje Gerrits. De ruiten sprongen en Jansje kreeg daarbij een glassplinter in het oog, Dat oog
moest ze later missen.
In de loop van de oorlog kwamen er steeds meer mensen die moesten onderduiken. Sommigen onttrokken zich aan de verplichting
om in Duitsland te werk gesteld te worden, anderen omdat ze actief waren in het verzet. De Duitsers zochten actief naar die
onderduikers om hen of naar Duitsland te sturen om te werken of om op te sluiten in een concentratiekamp. Wanneer er een
onderduiker bij jou thuis gevonden werd, dan werd je zelf ook opgepakt. Het was dan ook beslist niet zonder gevaar om
onderduikers te verbergen. Toch waren er mensen die dat risico durfden te lopen. Het waren niet alleen boeren die
onderduikers hadden. Zo zijn er bij dierenarts Loman gedurende langere tijd meerdere onderduikers geweest. Ze waren
zogenaamd assistent van de veearts. Wiep van Werven, zoon van de directeur van kinderwagenfabriek Van Werven en de
Germaan fietsenfabriek, was een van hen. Ook Kees Huizinga uit Murmerwoude bij Dokkum verbleef lange tijd bij Loman onder
de schuilnaam oom Piet.
Van Wiep van Werven is bekend dat hij ook deelnam aan het verzet, evenals Loman en zijn vrouw. Zij was vaak op pad als
koerierster. Helaas is haar schuilnaam niet meer bekend.
De band tussen beide onderduikers en de familie Loman was zo goed dat ook na de oorlog nog contact werd onderhouden. Zo
werd het echtpaar Loman na de oorlog uitgenodigd toen Wiep van Werven en Tine Buisman in Groningen trouwden. Het contact
eindigde nadat Wiep van Werven door een ongeluk om het leven kwam.
Ook bij het huwelijk van Kees Huizinga werd de familie niet vergeten. Kees en zijn Tine gingen in Beverwijk wonen waar
hij directeur van het postkantoor werd. De kinderen Loman hebben daar wel gelogeerd. Dit contact is altijd blijven
bestaan.
Trouwfoto van Kees en Tine Huizinga
Toen de Duitsers weer eens op zoek waren naar onderduikers en ook bij Loman zochten, vonden ze niemand. Dat namen ze
niet, want er moest toch iemand zijn. Ze bonden mevrouw Loman vast aan een boom voor het huis en dreigden: "Of je vertelt
ons waar je die onderduikers hebt verstopt of anders steken we je huis in de fik, dan komen ze er vanzelf wel
uit." Daarop antwoordde ze: "Je steekt het huis maar in de brand, als je eerst mijn kind er maar uit haalt." Ze nam
daarmee een groot risico, maar gelukkig voegden de Duitsers de daad niet bij het woord.
Vanaf 1943 verscheen een ondergronds blaadje: LUCTOR ET EMERGO. Het werd uitgegeven met de bedoeling de mensen beter
voor te lichten, aangezien de berichten in de Zwolse Courant "getint" werden weergegeven. Er waren plaatselijke
uitgaven.
Op een eenvoudige schrijfmachine werd de tekst uitgetikt en daarna op een eveneens eenvoudige stencilmachine
afgedrukt. Dat gebeurde op papier dat afkomstig was van de melkfabriek. In het begin besloeg de tekst niet meer dan
één velletje. Het blaadje werd verspreid door koeriersters, die het in hun directoire verborgen. Zij brachten het
onder andere naar Meppel, Ommen, Zwolle, Balkbrug en Dedemsvaart. Later werd het ook in Drenthe verspreid, waarbij het
ook daar op enkele adressen werd vermenigvuldigd.
Op 31 augustus 1944 verscheen nummer drie van de tweede jaargang op oranje papier.
Op 4 september 1944 verscheen er een extra nummer met een "Byzondere boodschap tot het Nederlandsche volk". Die avond
heeft Radio Oranje vanuit Londen een boodschap van koningin Wilhelmina laten horen. Daarin is meegedeeld dat
Prins Bernhard is benoemd tot opperbevelhebber van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten
(NBS, hierna ook BS, red.). Hiermee krijgen de ondergrondse strijdkrachten feitelijk een officiële erkenning.
Nadat Nieuwleusen op 13 april 1945 is bevrijd, kan men zonder angst voor oppakken vermelden wie er achter
de krant zitten.
In het nummer van 25 april 1945 staat: Er wordt bericht over de voedseldroppingen in West Nederland, en
"NIEUWLEUSEN: De jongens van de NBS zijn na de bevrijding van Nieuwleusen gedetacheerd naar de IJssellinie. Ze mochten
daar op 14 april 1945 Wilsum binnentrekken als de eersten van de geallieerde strijdmacht. Ze worden in Wilsum gezien als
de bevrijders van die plaats. Daarna trokken ze vóór de Canadezen uit Kampen binnen en kwamen daar als eersten die plaats
binnen". "VLAGGEN IN. De Plaatselijke Commandant maakt bekend, dat het vlaggen met ingang van heden is geëindigd. De
vlaggen moeten ingenomen worden en kunnen op 30 April 1945, verjaardag van H.K.H. Prinses Juliana, weer worden
uitgehangen."
Op 5 mei 1945 komt nummer 28 uit in gedrukte vorm. De ondertitel is dan: Blad voor Overijssel en Drenthe. De
administratie is gevestigd op Brederostraat 43 in Zwolle. Dat was het woonhuis van Frans van Westen, voor de oorlog en
tot 1942 hoofd van de Koningin Emmaschool in Zwolle en daarna betrokken bij de Noordoostpolder.
Van belang voor nu is het ook te weten dat er in 1939 een grote mond en klauwzeer epidemie onder het melkvee uitbrak,
waaraan veel koeien bezweken. In deze noodsituatie moesten de boeren zich in september 1939 laten registreren om bonnen
voor veevoer te kunnen krijgen. Later werd men via deze weg verplicht melk te leveren, die zoals alles op de bon
kwam.
Voor dit systeem was in elke gemeente een Bureauhouder aangesteld, die ressorteerde onder het Ministerie van
Voedselvoorziening. In Zwolle zat de Provinciale Voedselcommissaris. In Nieuwleusen was Schiphorst bureauhouder, eerst
met kantoor aan huis, later met kantoor aan de Ommerdijk (burg. Backxlaan) in de Molenbuurt.
Bij de meistaking in 1943 kwam ook een landelijke actie waarbij de boeren weigerden nog langer aan dit systeem mee te
werken. Burgemeester Backx stond achter de boeren en weigerde de maatregelen uit te voeren.
Eens werd een dorsmachine in brand gestoken. De gedachte achter die daad was, dat men dan geen koren voor de bezetter
kon dorsen. Maar daarmee werd ook de eigen bevolking getroffen.
Vanwege zijn weigering de verordeningen uit te voeren, werd burgemeester Backx door de Duitse autoriteiten
ontslagen. Hij wist uit het gemeentearchief een dossier met bezwarende stukken tegen NSB’ers te lichten. Op 14 mei 1943
dook hij veiligheidshalve, samen met zijn vrouw, onder in Hemmen bij Arnhem, de gemeente waar hij voordien ambtenaar was
geweest. Hij zou daar later als gevolg van oorlogshandelingen tijdens de Slag om Arnhem al zijn bezittingen verliezen,
waaronder kostbare fotoalbums.
Wethouder W. Nijboer moest op 1 februari 1943 ontslag nemen op aandrang van de Duitse autoriteiten. Na de bevrijding, op
25 april 1945, hervatte hij zijn ambt. Vanaf 14 mei tot 22 september 1943 was wethouder H. Prins locoburgemeester. Hij
maakte de bevrijding niet meer mee, want hij overleed op 12 maart 1945.
Per 13 oktober 1943 werd J.D. van Arkel benoemd tot burgemeester. Nieuwleusen had het geluk door de benoeming van
Van Arkel niet iemand te krijgen die een actief onderdrukkingssysteem instelde maar die meer dom was dan echt slecht
voor de bevolking. Op een dag kreeg hij toevalligerwijze post in handen, in een dienstenveloppe verstuurd, waarin tekst
voor een blaadje van de ondergrondse zat die bestemd was voor meester Oldenbeuving, die toen al weg was naar
Drenthe. Die post heeft hij teruggestuurd naar de anonieme afzender (die hij meteen herkende als het handschrift van
Van Aarst, hoofd van de christelijke school te Ruitenveen, die beroepshalve over dienstenveloppen beschikte), met het
verzoek dergelijke post in het vervolg niet meer in overheidsenveloppen te versturen. Post in enveloppen van een
steenkoolhandel uit Den Haag bevatte blaadjes voor de ondergrondse. Dat wisten de mensen die met de post omgingen, maar
ze bezorgden die gewoon, wetend bij wie ze verder terecht kwamen.
Veldwachter Holties met op zijn pet het wapen van de gemeente Nieuwleusen. De foto is waarschijnlijk van
rond 1930.
Hermannus Holties was al vanaf 1920 gemeenteveldwachter in Nieuwleusen en woonde aan het Oosteinde 8. Hij was opgegroeid
in de omgeving van Emmen, had zijn opleiding in Duitsland gehad en was Duitsgezind, maar geen voorstander van de ideeën
van de bezetters. De publieke opinie was echter wel tegen hem en pesterijtjes, ook al waren ze niet persoonlijk bedoeld,
raakten hem.
Op verschillende plaatsen in de gemeente stonden bordjes "Zum Bürgermeister" en op de gemeentegrens bij Avereest werd
dat bordje wel eens de verkeerde kant opgezet en op een dag viel het in de sloot. Wel wetend wie dat gedaan had, hield
Holties de volgende dag een man aan toen die met een vracht hooi over het Westeinde op huis aan reed. "Heb je daarvoor
vergunning?" "Nee, dan ga je mooi op de bon, want jou vrouw heeft ... " Moest je voor hooivervoer dan vergunning
hebben, vragen wij ons nu af of was het alleen terugpesten?
In de oorlog was alles wat de boeren aanging geregistreerd. Controleurs van de CCD (Crisis Controle Dienst) moesten dat
doen; de hoeveelheid koeien, de melkproductie, de aardappelen, rogge, haver enz. die geoogst werd. Er waren regels
hoeveel procent de boer zelf mocht houden en hoeveel verplicht en tegen vastgestelde prijzen verkocht moest worden aan
de overheid.
Deze controleurs waren mensen uit het dorp, die door de oorlog geen ander werk meer konden vinden of geen klanten meer
hadden voor het beroep dat ze uitoefenden. Ze gaven wel de goede raad vóór de registratie meer weg te zetten dan
toegestaan was. "Meer is er niet afgekomen dan wij bij de controle zien", was hun houding. De van buiten het dorp
aangestelde controleur was juist heel fel in het precies registreren van waar de overheid meende recht op te
hebben. Boeren verkochten, net als iedereen die de kans kreeg, buiten die verplichting om, omdat de prijzen slecht waren
en de nood hoog. Ook was er veel ruilhandel.
Terug naar veldwachter Holties: Er werd in de oorlog veel clandestien geslacht en als hij dacht dat een boer daar weer
aan toe was, controleerde hij dat niet om ze aan te geven, maar liep tegen die tijd eens langs met een opmerking als:
"De pot moet eens weer gevuld worden". Die boer wist dan dat hij voor Holties niet meer bang hoefde te zijn en ook wel
wat hij bij hem binnen de deur moest zetten. Toen Holties 25 jaar veldwachter was, kwamen NSB-superieuren om dat met hem
te vieren. Die wees hij de deur: "Als je daar voor komt, kun je wel weer gaan, dat vier ik met de mensen uit de
gemeente", of woorden van die strekking, heeft hij gezegd.
In 1941 werden de persoonsbewijzen ingevoerd voor alle inwoners van 15 jaar en ouder. Op vertoon van dat bewijs kon je
bonkaarten krijgen.
Voor- en achterkant van het in 1941 ingevoerde persoonsbewijs dat je verplicht was bij je te hebben.
Hoewel in Nieuwleusen geen Duitse militairen of ambtenaren aanwezig waren, kon de bezetter door die persoonsbewijzen
toch wel bepalen wat ze van de mensen wilde en in 1943 moesten mannen ouder dan 16 jaar zich melden om te werken voor
de overheid. Veel jonge mannen doken onder en de mannen van de Landwacht, Nederlanders in Duitse uniformen, hadden de
taak hen op te sporen. Later werden ook de hoofden van scholen aan de tand gevoeld over de verblijfplaats van
"zoekgeraakte" personen.
Zo trok meester Siefers altijd "het veld in" als er wat gebeurde of als er razzia's waren. Hij had dan niets gezien en
kon ook niets vertellen.
Op een dag was hij bij de familie Van Berkum aan de Kringsloot, waar ze "in de geute" rond de tafel zaten, het oog op
het Westeinde omdat de razzia's altijd vanuit Zwolle werden georganiseerd. Er waren verder nog een oom, een zoon en een
neef aanwezig. Opeens gerammel aan de achterdeur en paniek. De zoon er toch maar naar toe. Bleken het Duitsers te zijn
die uit de richting van Oudleusen waren gekomen en eieren wilden. Hij ging met ze mee naar het kippenhok en gaf alle
eieren mee. Zo liep alles goed af.
Grietje Kreule vertelde hoe haar vader en moeder eens 's morgens op weg naar het weiland om de koeien te melken een
groep Duitse soldaten tegenkwamen. Persoonsbewijzen werden gecontroleerd en ze mochten verder gaan. Met hen was het
goed afgelopen, maar thuis sliepen de grootouders, de kinderen en de "gasten" nog en dit kon razzia betekenen. Wat te
doen? Bij het weiland aangekomen ging haar moeder dwars door de weilanden en over de sloten naar huis om te waarschuwen
en daarna weer dezelfde weg terug. Na het melken gingen ze samen weer de gewone weg naar huis. Er waren geen Duitsers
meer te zien en thuis was niets gebeurd. Zo kon op de meest onverwachte momenten de schrik toeslaan.
Hendrik Jan Meijerink, die in mei 1943 vanwege de Arbeitseinsatz in zijn ouderlijk huis aan de Rollecate onderdook,
vertelde dat hij 's morgens bij het leeggooien van de aslade regelmatig mensen van de Sicherheids Dienst vanuit kamp
Erika bij Ommen langs het kanaal richting Friesland zag rijden om opgepakte onderduikers op te halen.
In juni 1944 werd het thuis te gevaarlijk en daarom vertrok hij naar een oom in Ankum. Daar liep hij de
NSB-burgemeester van Dalfsen, op inspectie naar een goede plaats voor een lanceerinrichting voor de V2's, tegen het
lijf. "’t Liekt me dat ze hier niet zo beschermd staot", zei hij heel gewiekst. "Nee, dat lijkt mij ook niet", was het
antwoord. "Wist je wel wie je daar tegen kwam", werd hem naderhand gevraagd. "Nee, maar 't leken me wel belangrijke,
dus gevaarlijke, mensen en zo heb ik het maar gedaan."
Ook kwam hij een keer een koerierster tegen die op weg was naar een huis in het Sterrebos aan de andere kant van de
Vecht, waar burgemeester Winia van Alkmaar was ondergedoken en daar een illegale drukkerij voor de ondergrondse
had. Ze vroeg of het veilig was in Dalfsen. Dat was afhankelijk van de situatie en of er Wehrmachtmensen op de brug
stonden. Met adressen voor een veilige schuilplaats is ze verder gegaan.
Op 6 maart 1943 werden twee Engelse vliegeniers, sergeant Arthur Charles Loveland en sergeant Alfred David Leyshon,
krijgsgevangen gemaakt. Ze maakten deel uit van de bemanning van een Halifax MK.II bommenwerper, die neerkwam bij de
Leidijk-Dekkersweg. Daarbij kwamen drie bemanningsleden om het leven. Die werden in Rouveen
begraven. (zie bijlage 1)
Vlak achter het oude jeugdgebouw aan de Dommelerdijk, bij de ingang van het Palthehos, was in de oorlog nog een
vijver, wat meer een modderpoel was. Op een dag ontdekte de ondergrondse Duitse verkenners of spionnen. Bij de
achtervolging vluchtte een van hen in die modderpoel en bleef daar lange tijd, door een rietstengel
ademhalend. Later is hij toch gevonden. Ook is een Duitser eens gepakt die door het inslikken van een pil zelf een
einde aan zijn leven maakte.
De verzetsgroep uit het Staatsbos kwam eens binnen bij een NSB-boer bij Brug 6 om een fiets op te eisen. Een van de
zoons die juist de aslade in de handen had, raakte in paniek en smeet de nog hete inhoud richting
verzetsgroep. Geschrokken werd er geschoten en daarbij werd de zoon zodanig geraakt dat hij overleed. De Duitsers
kondigden op aanplakbiljetten represaillemaatregelen aan als de daders zich niet melden.
Toen op de Dommelerdijk eens een semimilitaire vrachtauto door een Amerikaans vliegtuig werd beschoten, kroop een van
de twee inzittenden onder de auto en werd daardoor doodgeschoten.
De Dommelerdijk met het oude jeugdgebouw.
In de winter van 1944 is een boerderij aan het Lichtmiskanaal door mensen van het verzet in brand gestoken om de
bewoners te straffen. Daar zijn voor de bevolking geen represaillemaatregelen uit voortgekomen. Wel is aan de gemeente
de opdracht gegeven ƒ 40.000,= te betalen voor de bouw van een nieuwe boerderij. Dat geld is nooit betaald,
maar de boerderij is wel weer opgebouwd. De verzekering betaalde na de oorlog als er bewijzen waren dat een brand
gesticht was door een georganiseerde verzetsbeweging.
In mei 1943 kwamen 36 evacués uit de zogenaamde Schilderswijk in Den Haag per trein naar Nieuwleusen. De bezetter zorgde
er voor dat de trein met deze evacués nog een keer stopte op het al midden jaren dertig gesloten station Dedemsvaart.
Langs de kust wilde de bezetter een bredere onbewoonde strook hebben en daarom werden daar huizen ontruimd. Het waren
meest vrouwen met kinderen en oude mensen. De gemeente moest maar zien een onderkomen voor hen te vinden. Burgemeester
Backx, die als pek en vuur met de notaris was, vond dat in het grote huis van de notaris ook wel mensen ondergebracht
konden worden en was ongevoelig voor de mening van de notaris, dat hij ze dan zelf ook in huis kon nemen. De notaris wist
met een wethouder te regelen dat er toch geen mensen in zijn huis kwamen "omdat hij dat voor zijn kantoor nodig had".
De evacués kregen geld van de gemeente, die dat weer declareerde bij het rijk. Evacués werkten ook wel en moesten dan
hun inkomen opgeven bij de gemeente zodat dit op de uitkering kon worden ingehouden. Dit moest gecontroleerd worden, want
dat gebeurde niet vanzelf.
Na de opmars van de geallieerden in Limburg kwamen daar vandaan ook evacués, die werden ondergebracht in school C in
Den Hulst.
In de laatste oorlogswinter werden honderden kinderen uit de grote steden van het westen hier bij boeren
ondergebracht. Bijna huis aan huis was wel een kind en soms twee, als er sprake was van een jonger broertje of zusje.
Na de oorlog zijn er contacten gebleven met evacués. Hoeveel is ons niet bekend, maar voor iedere eerste zondag van het
nieuwe jaar ontving de familie L. Kok een brief van een evacuee. Toen die opeens een keer niet kwam was de moeder heel
ontdaan en ongerust. Wat een verrassing toen die zondagmorgen de briefschrijfster zelf met haar kinderen op bezoek
kwam! En zo is het gebleven. Nog ieder jaar komt ze de eerste zondag van het jaar op bezoek (1995).
Extra verklaringen
Distributiekaarten
In 1939 werden de distributie-stamkaarten door de regering uitgereikt.
Al voor de oorlog verstrekte de regering een distributie-stamkaart aan de bevolking. Deze kaart zou voor het verkrijgen
van bonkaarten gebruikt moeten worden. Zwangere vrouwen kregen op vertoon van een "Bewijs van voorrang" extra
bonkaarten.
In 1943 brak ook een dysenterie-epidemie uit in Nieuwleusen. Binnen een uur was het eerste slachtoffer overleden. Op een
dag waren er zes doden te betreuren. Bij de toegangswegen van het dorp werden borden geplaatst met de waarschuwing dat
het ging om besmet gebied waar dysenterie heerste. Rond de bevrijding werd het dorp ook nog getroffen door een
difterie-epidemie.
Ook in 1943 kwam er een door Duitse militairen bemande luchtwachtpost nabij de Ommerdijk. Pas toen kwamen er in het dorp
vier Duitse militairen. Ze werden aan de overkant ingekwartierd in de huizen in de Molenbuurt. Vanuit deze post, een
houten barak die streng werd bewaakt, werden de vluchten van de geallieerde luchteskaders doorgegeven. Deze post hebben
de verzetsmensen uit het dorp nog willen bezetten, maar onder druk van anderen hebben ze hiervan afgezien. De motieven
waren dat de represaillemaat-regelen andere leden van de plaatselijke bevolking zouden treffen en niet de
verzetsmensen.
Vlak voor de bevrijding kwamen twee mannen van de verzetsgroep uit het Staatsbos, gekleed in Duits uniform, naar de
burgemeesters-woning de auto van de brandweer vorderen.
Na de oorlog heeft burgemeester Backx een brief naar het Ministerie van Binnenlandse zaken gestuurd om geld te krijgen
voor vervanging van de "gevorderde en kapotgeschoten brandweertrekker".
W. ten Kate uit Balkbrug vertelt in de Zwolse Courant van 10 april 1985 hoe hij op 7 april 1945, nadat drie Canadese
tanks vanuit Dedemsvaart richting Balkbrug waren gepasseerd, voor de Canadezen naar Dedemsvaart moest. Op de terugweg,
toen hij van de Zuidwoldigerstraat bij de Langewijk aankwam, reed daar juist een tank langs waarop onder andere de
NSB-burgemeester Van Arkel van Nieuwleusen en de boerenleider uit Balkbrug zaten, die gevangen genomen waren.
Toen 9 april 1945 het gerucht ging dat de Canadezen al in Balkbrug waren en verder trokken richting Den Hulst en
De Meele waren er mensen die uit nieuwsgierigheid hen tegemoet gingen. Zo ontstond er een samenscholing bij de boerderij
van de familie Visscher op De Meele, ongeveer 100 meter ten westen van de Jagtlusterallee. Dit groepje werd door de
inmiddels in hun gevechtswagens gearriveerde Canadezen voor Duitsers aangezien en het vuur werd op hen
geopend. Luuks Kok werd door de fiets geschoten die hij aan de kant had gesmeten toen hij zelf in de sloot was
gesprongen. Men kon het later bij thuiskomst nog goed zien. Hij zat helemaal onder het kroos. Een kogel had de velg van
de fiets doorboord en de band was lek.
Berta Hoogezand is daarbij gewond geraakt en naar het ziekenhuis in Coevorden gebracht. Ze heeft het goed
overleefd.
De kogels vlogen ook dwars door het dak van de boerderij van Visscher en daarbij raakte op de deel een hoopje stro in
brand. De oude mevrouw Petter, die daar ook in huis was, had gelukkig de tegenwoordigheid van geest om dat meteen te
blussen. Op de boerderij werd gauw een witte vlag geplaatst.
Hoewel de Canadezen langs de Dedemsvaart al tot de Rollecatebrug waren gekomen, trokken ze zich 's avonds weer terug
omdat de Duitsers De Lichtmis en de spoorlijn met tankgeschut bezet hielden. Voor ze verder trokken moesten ze eerst
weten hoe groot de sterkte van de Duitse groepen daar was. Via radiocontact met Balkbrug, waar zich een grotere eenheid
ophield, werd vliegbasis Volkel ingeschakeld om ter plaatse verkenning te doen. Het bleek toen dat er zich aan
De Lichtmis nog ongeveer 80 Duitse soldaten bevonden, die in bezit waren van antitankwapens.
De Canadezen schoten een keer richting De Meele toen ze daar vijandelijke beweging meenden waar te nemen. De granaten,
die je langs hoorde vliegen, kwamen bij de twee boerderijen van Koop en Luuks Timmerman, aan de zandkant van de
Dedemsvaart tussen de Rollecatebrug en het staatsspoor terecht.
De Rollecate was nadat de Canadezen zich op Balkbrug teruggetrokken hadden weer een tijdje niemandsland. De Duitsers
onderzochten dan 's avonds de zandsporen en vroegen waar de "Tommies" waren gebleven.
Het laten springen van het viaduct aan De Lichtmis door de Duitsers was tot in de wijde omtrek te horen. De explosie
verrichtte slechts enkele gaten in het viaduct waardoor de geallieerden er binnen de kortste keren over konden.
Aan het Westeinde, tegenover waar vroeger bakker Dunnink woonde, stonden in een bosje (dat er toen nog was) twee
Duitse tanks verdekt opgesteld. Toen ze vluchtten voor de geallieerden hebben de Duitsers een tank meegenomen en de
andere in brand gestoken. Daar vlakbij, iets verder het veld in, is ook een vliegtuig neergekomen dat niet ontploft
is, maar zich helemaal in de grond heeft geboord. Hoe dat ontmanteld is weten we niet, maar veel mensen hadden nadien
een stuk rubber als buitenmat voor de deur liggen.
Het opgeblazen viaduct aan De Lichtmis.
Gevechtscommando's die op 10 april via Oosteinde en Westeinde in westelijke richting trokken, stootten in de nabijheid
van de Hoevenbrug op een groep bezetters. Geen nood, de commando's schoten vanuit hun gevechtswagen met lichte granaten
dwars door de boerderijen heen. De bewoners moesten maken dat ze wegkwamen. Men weet zich te herinneren dat ze door een
sloot kropen. Anderen weten nog dat ze een nacht ergens anders hebben geslapen en dat de dag daarop alles weer rustig
was. Eén bewoner, Hendrik Schoemaker, kwam in zijn in brand geschoten boerderij om het leven.
Grietje Kreule herinnert zich dat haar moeder 's avonds, toen ze hoorde dat er aan het Westeinde boerderijen in brand
geschoten waren, geen rust meer had en er op de fiets naar toe ging omdat haar broer met zijn familie daar woonde. Bij
de Koedijk kwam ze hen tegen, op weg naar de familie Van Leusen voor onderdak, omdat de boerderij inderdaad was
afgebrand. Gerustgesteld dat het met de mensen goed was afgelopen ging ze weer naar huis.
|