Een link naar de onderhelft van de omslagafbeelding
Jaargang 33 nummer 2-3 juni 2015

* * *


NI'JLUUSN VAN VROGGER ___________________________________________________

Historische vereniging in gemeente Nieuwleusen

Kwartaalblad voor de geschiedenis van Nieuwleusen

DE JAREN 1940 - 1945 IN NIEUWLEUSEN





"hou moed ons land
zal nooit een duitse provincie worden"











2e druk
herzien en uitgebreid








© 2015 Historische Vereniging Ni'jluusn van vrogger








Deze 2e druk van "De jaren 1940 - 1945 in Nieuwleusen" verschijnt als de nummers 2 en 3 van het kwartaalblad 2015, jaargang 33, van de Historische Vereniging Ni'jluusn van vrogger te Nieuwleusen.

© Copyright: Ni'jluusn van vrogger – 1995, 2015.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, fotokopie of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.



* * *

Inhoud:

Oorlogsmonument Nieuwleusen;
Nieuwleusen in de oorlog
Jeugdherinnering uit de oorlogsjaren
Kennen kinderen geen gevaar?
Oorlogsjaren dicht bij het spoor
Te werk gesteld in Duitsland
Het leven van een onderduiker in Nieuwleusen
van 1943 tot 1945
Een neergestorte bommenwerper
De bemanning van de bommenwerper
Ontmoeting na 42 jaar
Brieven van Bart van der Graaf
Herinneringen aan de oorlog 1940-1945
Een mislukte overval
Een Utrechtse evacuee in Nieuwleusen
Etenhalers en geschaad vertrouwen
Dankbare etenhalers
De verzetsgroep van Het Schot,
de boswachterij Staphorst en de bevrijding
De periode van 6 tot 14 april 1945
De bevrijding in deze regio
De Nieuwleusener NBS bij de bevrijding
Met bevrijders op de foto
De toestand in bevrijd Nieuwleusen
Bevrijdingsherinneringen
De oorlogsjaren van Albert Klein
Verslag van het verzet in Nieuwleusen
Plank met kogelgat
Nieuwleusenerstraat in Cadzand
H.A.R.K. in Nieuwleusen
Yad Vashem onderscheiding
Uit de Meppeler Courant
Voorwoord burgemeester Backx Oranjefeesten 1945
Bijlagen
Colofon

5
11
30
33
36
43

55
60
64
67
69
77
92
95
103
104

111
120
122
123
127
129
132
134
158
166
167
171
172
176
178
180
183

* * *

OORLOGSMONUMENT NIEUWLEUSEN _________________________________________________________

In 1959 werd in de hal van het gemeentehuis een gedenkplaat aangebracht met daarop de namen van acht gevallenen uit de Tweede Wereldoorlog. Daarna is er elk jaar op 4 mei een bijeenkomst gehouden om deze slachtoffers te gedenken.
Burgemeester E.H. Mulder meende in 1965 dat het passend zou zijn om juist in het jaar dat de Nationale Dodenherdenking voor de twintigste keer zou worden gehouden, op de groenstrook ten noorden van de Hervormde kerk een eenvoudig monument te plaatsen dat de gedenkplaat in de hal van het gemeentehuis verving. De namen van de acht op de plaat vermelde gevallenen werden op acht in de voet van het monument geplaatste stenen aangebracht. De vervaardiging van het oorlogsmonument kon worden betaald uit de opbrengsten van de bijdragen van degenen die jaarlijks de herdenkingsbijeenkomsten hadden bijgewoond.

Op 4 mei 1965 luidden de kerkklokken 's avonds van kwart voor acht tot 30 seconden voor acht. Om even voor acht uur onthulde burgemeester E.H. Mulder het monument. Na de onthulling werden kransen gelegd. Aansluitend aan de twee minuten stilte werd in de Hervormde kerk een herdenkings-bijeenkomst gehouden. Tijdens deze bijeenkomst werd het woord gevoerd door de beide plaatselijke predikanten en de burgemeester.

Driedelige gedenkplaat in de hal van 't Olde Gemientehuus. Waarschijnlijk is het onderste deel iets later toegevoegd.

Het oorlogsmonument van Nieuwleusen zag er in zijn oorspronkelijke vorm iets anders uit dan nu. De voet was van baksteen met daarin acht staande zwarte stenen, waarop de namen zijn vermeld van evenzoveel Nieuwleusenaren die de bezetting niet hebben overleefd. Op het voetstuk stond een staande witte zandsteen zuil.
Tegenwoordig bestaat het monument uit een voet van blokken natuursteen met daarin de acht stenen met naam, bedekt door een zwart natuursteen plateau met daarop een tweedelige staande zuil van witte zandsteen. Op het bovenste deel staat een kruis en op het onderste deel de tekst "Ter gedachtenis aan de gevallenen 1940 - 1945". Het monument werd opgericht tot blijvende herinnering aan hen die in de oorlogsjaren hun leven lieten voor een vrij Nederland.

De namen op het monument voor de gevallenen 1940-45 zijn:

1








2



































3







4















































6







7








8

















Jan van Ankum, geboren 25 februari 1923, zoon van Jan van Ankum en Hilligje Hekman, afkomstig van De Meele. Hij was onderduiker en werd opgepakt en naar kamp Erika bij Ommen gebracht. Daar is hij bij een beschieting van het kamp door Engelse vliegtuigen om het leven gekomen. Dat gebeurde op 14 januari 1945. Zijn graf bevindt zich op de begraafplaats aan de Ds. Smitslaan in Nieuwleusen.

Willem Beldman, geboren 7 april 1924, zoon van Gerrit Jan Beldman en Hendrikje Brouwer. Zijn ouders woonden aan het Westeinde. Willem diende bij een boer op het Kampereiland. Als gevolg van de meistaking was de melkrijder aan de Kamperzeedijk op 1 mei 's morgens al zonder een liter melk bij de fabriek aangekomen.

's Avonds werd hij opnieuw op pad gestuurd samen met een NSB’er. Zodra de melkrijder bussen op de wagen geladen had, werden deze door een groepje jongelui, waaronder Willem Beldman, weer afgeladen. Op een gegeven moment escaleerde dat. Het heeft uiteindelijk aan vier mensen het leven gekost. Willem werd korte tijd later door de Grüne Polizei opgepakt toen hij bij zijn ouders in Nieuwleusen op bezoek was. Hij heeft gevangen gezeten in kamp Vught en later in kamp Amersfoort. Daar vandaan werd hij naar een kamp in Duitsland gebracht. Daar werd hij ziek. Bij het einde van de oorlog ontfermde Zweden zich over de mensen in concentratiekamp Neuengamme. Voor Beldman kwam dat echter te laat. Op 5 juli 1945 is hij in Borås, dep. Älvsborg in Zweden overleden. Hij werd daar begraven, maar vond zijn laatste rustplaats uiteindelijk op het Nederlandse ereveld op de begraafplaats Vestre Gravlund bij Volvat in Oslo, Noorwegen (foto).

Hendrik Brasjen Jzn. van de Jan Visschersweg, geboren op 25 juli 1924, zoon van Jan Brasjen en Bertha Jansen. Hij moest in het kader van de Arbeitseinsatz in Duitsland gaan werken en wist daarvoor geen vrijstelling te verkrijgen. Hij overleed bij een bombardement op 22 maart 1945 in Lager Langer Morgen in Hamburg-Wilhelmsburg.

Lucas Gijsen, geboren 16 april 1924, zoon van Jacobus Gijsen, kapper in Den Hulst, en Grietje Holthuis. Hij werd bij een razzia in Den Ham opgepakt en naar Duitsland overgebracht, waar hij verplicht werd werkzaamheden te verrichten. Hij kwam bij een bombardement in Neuengamme om het leven op 28 april 1945. Pas in de zomer van 1951 kwam er duidelijkheid over zijn lot.

Herdenking van de gevallenen in 1987. Vlnr: gemeente-secretaris Fokko Praamstra, burgemeester Aat de Jonge en wethouder Bertus van Ankum.

Monument bij het voormalige kamp Amersfoort.

5 Barteld van der Graaf, geboren op 27 februari 1922, zoon van Johannes van der Graaf en Janna Stolte, wonende aan de Ommerdijk (burg. Backxlaan). Barteld was bakker en woonde in Ommen. Hij was ondergedoken in Apeldoorn. Voor een verjaardag bezocht hij zijn ouders. De terugreis naar zijn onderduikadres maakte hij per bus. Tijdens deze rit werd hij opgepakt. Barteld heeft o.a. in kamp Amersfoort gezeten en werd later naar Duitsland gebracht. Hij overleed bij een bombardement in München op 20 januari 1945. Het duurde tot het najaar van 1950 voor er duidelijkheid over zijn lot kwam.

Gerrit Jan Luten, geboren op 1 april 1912, zoon van Jan Luten en Aaltje Pessink en echtgenoot van Jentje Timmerman. Tijdens een razzia bij hem aan het Ruitenveen werd hij op heterdaad betrapt bij het verbergen van een radio. Hij werd opgepakt en naar kamp Amersfoort overgebracht. Daar werd hij ziek en overleed op 5 april 1945.

Hendrik Schoemaker Gzn., geboren op 4 september 1890, zoon van Geert Schoemaker en Gerrigje Pessink. Hij was gescheiden van Aaltje Kleen en woonde in één van de boerderijen aan het Westeinde die bij de bevrijding van Nieuwleusen in brand werden geschoten. Hierbij kwam Schoemaker op 10 april 1945 om het leven. De Canadese bevrijders dachten dat daar nog Duitsers verscholen zaten, wat niet het geval was.

Hendrik van der Sluis, geboren op 22 september 1915 te Ommen, zoon van Egbert van der Sluis en Antje Veenstra. Het gezin woonde aan de Dommelerdijk.

Hendrik had zich in mei 1939 verloofd met Jacoba Catharina Karemaker die op de Herengracht in Amsterdam woonde. Nog vóór de oorlog ging Hendrik als militair naar Nederlands Indië. Hij voer als stoker op Hr. Ms. Jan van Amstel dat onder commando stond van luitenant ter zee De Greeuw. Toen het schip op weg was naar Australië om in veiligheid gebracht te worden, werd het in de avond van 8 maart gespot door een Japanse torpedobootjager die het vuur opende en de Jan van Amstel in de Straat Madoera tot zinken bracht. Door deze aanval kwamen 23 opvarenden om het leven, onder wie Hendrik van der Sluis op 9 maart 1942. Hij kreeg een zeemansgraf. Zijn naam komt voor op de Erelijst van Gevallenen 1940-1945 (foto), die sinds 1960 in de hal van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ligt.

In 1994 is het monument vernieuwd en "uitgebreid" om de inwoners te herdenken die in de periode tussen 1945 en 1950 in Nederlands Indië het leven lieten. Ook hun namen werden op zwarte stenen aangebracht onder een eveneens staande witte zandsteen zuil.
Op dit monument staan de volgende namen:

1







2





3






Jan Bijker Jzn., geboren op 3 juni 1926, zoon van Jan Bijker en Albertina Geertruida Meesters, afkomstig van het Oosteinde nabij De Stouwe. Hij kwam op 8 maart 1947 te Gekbrong op Java om het leven "aan de gevolgen van een geschoten voorhoofdswond" door een ongeluk met een geweer. Hij werd in Nederlands Indië begraven.

Hendrikus Bloemhof, geboren op 3 maart 1927, zoon van Hendrik Bloemhof en Gerrigje Bosman, afkomstig van De Meele. Hij kwam op 10 augustus 1948 te Karangendah om het leven ten gevolge van een auto-ongeluk. Ook hij werd in Nederlands Indië begraven.

Hendrikus Mensink Janszn., geboren op 25 augustus 1925, zoon van Johannes Mensink en Roelofje Dekker, kwam uit Den Hulst. Tijdens een gevecht sneuvelde hij op 21 juli 1947 te Kampaegsawah bij Leuwiliang op Java door een geschoten hoofdwond. Hij werd in Nederlands Indië begraven.


De graven van drie in Nederlands Indië omgekomen plaatsgenoten.

4

Jan van der Sluis geboren op 20 februari 1920, zoon van Egbert van der Sluis en Antje Veenstra. Hij was een jongere broer van de eerder genoemde Hendrik van der Sluis van de Dommelerdijk. Toen de oorlog was afgelopen ging Jan naar Nederlands Indië om zijn broer Hendrik te zoeken. In november 1945 schrijft hij aan zijn ouders dat hij voor zijn broer het ergste vreest. Jan is dan al ziek en verblijft in een ziekenhuis, waar hij lopend patiënt is. Vader Egbert van der Sluis laat dat in een brief aan een familielid weten. "Hij is niet meer in Saigon (Indo China), maar ze zijn per schip vervoerd naar Singapore (Malakka). We hebben hem geschreven dat (als het kan) hij zo spoedig mogelijk naar Holland moet komen om bij ons weer aan te sterken.
We hopen toch zo dat onze Hendrik ook nog in leven is, men kan toch nog niet weten. Wat die mensen daar onder de Jappen door hebben moeten maken, dat moet vreselijk geweest zijn. Als Jan eens thuis komt zal de bom wel springen. Nu kan of wil hij er nog niet veel van loslaten.”
Jan van der Sluis keerde nog steeds ziek terug in Nieuwleusen. Hij ging naar Davos in Zwitserland voor herstel, maar overleed daar in Chur op 26 februari 1951. Zijn graf bevindt zich op de begraafplaats aan de Ds. Smitslaan in Nieuwleusen.

* * *

NIEUWLEUSEN IN DE OORLOG

"10 mei 1940 ging Brug 6 de lucht in." Waarom die brug en wat gebeurde er met de andere bruggen? Voor de inwoners van Nieuwleusen die het allemaal meemaakten is veel zo vanzelfsprekend, dat de verhalen voor anderen vaak onduidelijk en onvolledig zijn. Dat komt omdat er intussen zoveel veranderd is dat we de gebeurtenissen niet meer juist kunnen plaatsen.

Toen Duitsland in september 1939 Polen binnen viel, werd in Nederland de mobilisatie afgekondigd. Tijdens de mobilisatie werden verkeerspunten die van belang waren voor het doorgaande verkeer in ons land, versterkt en verdedigd. Langs de Dedemsvaart waren dat:
Brug 6 (omdat daarover de provinciale straatweg van de zuidzijde over de brug naar de noordzijde van de vaart ging), de Baanbreker bij De Krim (samenkomst van wegen) en de brug bij Gramsbergen. Men was tijdens de mobilisatie blijkbaar alleen beducht voor de oost-west verbindingen, want wonderlijk genoeg werd het Lichtmisviaduct niet bewaakt. Tijdens de bouw waren in de betonnen palen nissen ingebouwd, waar in geval van nood dynamiet ingestopt kon worden, maar ook dat is niet gebeurd. Pas aan het einde van de oorlog hielden de Duitsers het viaduct bezet.
Op vrijdag 10 mei, om ongeveer 4 uur 's morgens, vernietigden de militairen het draaiwerk van Brug 6, waarna ze zich terugtrokken richting IJsselbrug. Tegen half zes kwamen de vliegtuigen terug uit het westen. Ze werden daarbij achtervolgd door Nederlandse vliegtuigen. 's Middags trokken 23 Duitse cavaleristen langs de Dedemsvaart. Ze hadden mitrailleurs bij zich, die in kisten aan weerszijden van de paardenruggen hingen. Ze trokken langs het kanaal maar bij de spoorlijn was de weg geblokkeerd door een wegversperring voor tanks en voertuigen. Daar stonden ijzeren palen in houders in de grond, voorzien van prikkeldraad. Ze gingen daarom over de Leidijk naar Staphorst richting Friesland, waar bij de Afsluitdijk hevig is gevochten.


Nadat Brug 6 was opgeblazen werd er een noodbrugdek aangebracht.

Op 12 mei, eerste Pinksterdag, ging in omgekeerde richting een wagen met gesneuvelde en gewonde Duitse soldaten terug naar Duitsland. In de buurt van de Rollecatebrug werd enige tijd rust gehouden, waarbij muziek moest voorkomen dat men in de omgeving het kreunen en kermen van de zwaargewonden zou horen. Tweede Pinksterdag reden twee of drie Duitse tanks langs de zandkant van de Dedemsvaart.
De gemeente ontving kort daarop, zoals overal, een verordeningenblad waarin de bezetter alle maatregelen aankondigde die moesten worden uitgevoerd, gecontroleerd en nageleefd.

Na de capitulatie in 1940 kwamen de militairen weer naar huis. Grietje Kreule vertelt dat ze nog heel goed weet wat een angstige dagen dat voor haar moeder waren, omdat haar vader niet terug kwam. Als haar moeder op een bepaalde plek bij de boerderij ging staan, kon ze zien en horen of de bus van Zwolle bij het station Dedemsvaart stopte. Ze liet zich daar niet vanaf brengen door een ongeduldig, vragend kind. Telkens kwam er niemand en begon een volgende periode van onzekerheid. Tot de dag dat haar moeder weer voor het huis stond te kijken en te luisteren en haar vader het achterhuis binnenstapte. Oma kwam aanrennen, roepend dat hij weer thuis was.


Briefkaart vanuit Everdingen van Jan Logtenberg aan zijn vrouw waarin hij op 20 mei schrijft dat hij spoedig weer thuis zal zijn. Maar omdat de trein niet verder dan Amersfoort rijdt, zou hijzelf best wel eens eerder thuis kunnen zijn dan de kaart. De militairen mochten naar huis wanneer ze een brief konden tonen van de burgemeester, waarin die verklaarde dat betrokkene thuis onmisbaar was.

Waarom zoveel dagen later? Hij was bij de cavalerie en de paarden zo aan hun lot over laten, dat konden de mannen niet over hun hart verkrijgen. Pas toen de zorg over de paarden was geregeld, kon de terugkeer naar huis beginnen.
Hij vertelde nog hoe ze op hun paarden van Brabant naar de Grebbelinie voortdurend beschoten waren.

In de eerste jaren van de oorlog kwam slechts een enkele keer een Duitse bezetter de gemeente controleren en kwamen Duitse officieren de piloot van het in de omgeving van Brug 6 neergeschoten vliegtuig ophalen. Toen vroegen neergeschoten vliegeniers nog waar ze zich moesten overgeven en burgers wezen hen de weg naar het gemeentehuis!
Een neergeschoten vliegtuig betekende "jacht" voor de bevolking. Al vlug waren verrekijker, kaarten, parachutes en andere waardevolle zaken verdwenen.

14 Hoe was de situatie vlak voor de oorlog?
Er waren geen werklozen maar wel veel dagloners en er was armoede. De gemeente kende B-steun, die bestond uit aanvullende bonnen waarmee je bijvoorbeeld vlees kon kopen.
De diaconie van de kerk hield jaarlijks extra collectes bij de mensen thuis en gaf aan de postbode enveloppen met geld mee voor de mensen die zonder die bijstand niet konden leven. Het ging allemaal in stille beslotenheid en onzichtbaar voor buitenstaanders.
De directeur van de zuivelfabriek in Den Hulst was een groot voorstander van de nieuwe orde en ging veel bij mensen op bezoek om hen te overtuigen van de noodzaak van politieke veranderingen. Hij kreeg veel medestanders en hierbij waren, zoals overal, mensen die de Nationaal Socialistische ideeën overnamen maar daarbij de gemeenschap niet nodeloos in gevaar brachten. Er waren anderen die actief afdwongen dat regels van de bezetters werden uitgevoerd en die er op uit waren mensen aan te geven wanneer ze meenden dat die het "grote belang" achterstelden en de bevelen van de bezetters tegenwerkten. Naïef, omdat niet vermoed werd dat daarmee mensen in gevaar gebracht werden, werd zo 's zondags getrouw de kerk bezocht en gecontroleerd wat de dominee zei en gerapporteerd aan de partij wat gehoord was.


Spelende kinderen op het schoolplein van de christelijke school op De Meele.

Er was stil verzet. Mensen wisten wat er gebeurde en praatten daar alleen over met wie ze kenden en vertrouwden. Daarbij probeerde iedereen die niet goed op de hoogte was, natuurlijk achter de waarheid te komen. Gepraat wordt er altijd, ook in de oorlog.
Het verzet was een puur persoonlijke zaak, waarin mensen van verschillende godsdiensten en maatschappelijke functies zaten.

Meester Oldenbeuving, hoofd van de christelijke school op De Meele, speelde een sleutelrol in het verzet. Zo vertelde Grietje Kreule: "Ik heb nog met Ed van Thijn gespeeld." Die kwam bij hen thuis logeren, waarbij de kinderen geacht werden niet te weten dat het om een onderduikerskind ging. Ze was toen ongeveer 6 jaar oud en zei tegen haar moeder zoiets als: "Oh, maar ik weet wel wie dat is, want op school mag hij in de pauze met ons spelen." "Oh, die meester Oldenbeuving is soms toch ook zo roekeloos," hoorde ze haar moeder toen mompelen. Kort daarop kwamen er Duitse soldaten om een inkwartiering te regelen, die de kinderen ook het een en ander vroegen en daarbij Edje, omdat ze wel zagen dat het geen gewoon boerenkind uit de streek was, extra veel aandacht gaven. "Wat een aardige mensen waren dat," zei hij na afloop tegen haar moeder, maar die wist wel beter en nog dezelfde middag werd hij naar een vertrouwd adres gebracht. Gelukkig liep dit alles goed af.

De christelijke school op De Meele lag dicht bij de spoorlijn en regelmatig vlogen vliegtuigen laag over om treinen te beschieten. De eerste keer dachten de kinderen dat de wereld verging, maar later wenden ze eraan. Meester floot en dat betekende: snel allemaal op de grond gaan liggen. Eén keer was de schrik weer enorm, toen vlakbij een bom ontplofte. Er is weinig geraakt en vernield als je nagaat hoe vaak er beschietingen plaats vonden. Toen de bombardementen toenamen werd de school gesloten omdat het een te gevaarlijke plek werd en bleven de kinderen thuis.

Betrekkelijk in het begin van de oorlog kwam een verdwaalde bom in het Westerveen terecht en ontplofte vlak bij het huis van Egbert Steenbergen en Jansje Gerrits. De ruiten sprongen en Jansje kreeg daarbij een glassplinter in het oog, Dat oog moest ze later missen.

In de loop van de oorlog kwamen er steeds meer mensen die moesten onderduiken. Sommigen onttrokken zich aan de verplichting om in Duitsland te werk gesteld te worden, anderen omdat ze actief waren in het verzet. De Duitsers zochten actief naar die onderduikers om hen of naar Duitsland te sturen om te werken of om op te sluiten in een concentratiekamp. Wanneer er een onderduiker bij jou thuis gevonden werd, dan werd je zelf ook opgepakt. Het was dan ook beslist niet zonder gevaar om onderduikers te verbergen. Toch waren er mensen die dat risico durfden te lopen. Het waren niet alleen boeren die onderduikers hadden. Zo zijn er bij dierenarts Loman gedurende langere tijd meerdere onderduikers geweest. Ze waren zogenaamd assistent van de veearts. Wiep van Werven, zoon van de directeur van kinderwagenfabriek Van Werven en de Germaan fietsenfabriek, was een van hen. Ook Kees Huizinga uit Murmerwoude bij Dokkum verbleef lange tijd bij Loman onder de schuilnaam oom Piet.
Van Wiep van Werven is bekend dat hij ook deelnam aan het verzet, evenals Loman en zijn vrouw. Zij was vaak op pad als koerierster. Helaas is haar schuilnaam niet meer bekend.
De band tussen beide onderduikers en de familie Loman was zo goed dat ook na de oorlog nog contact werd onderhouden. Zo werd het echtpaar Loman na de oorlog uitgenodigd toen Wiep van Werven en Tine Buisman in Groningen trouwden. Het contact eindigde nadat Wiep van Werven door een ongeluk om het leven kwam.

Ook bij het huwelijk van Kees Huizinga werd de familie niet vergeten. Kees en zijn Tine gingen in Beverwijk wonen waar hij directeur van het postkantoor werd. De kinderen Loman hebben daar wel gelogeerd. Dit contact is altijd blijven bestaan.




Trouwfoto van Kees en Tine Huizinga

Toen de Duitsers weer eens op zoek waren naar onderduikers en ook bij Loman zochten, vonden ze niemand. Dat namen ze niet, want er moest toch iemand zijn. Ze bonden mevrouw Loman vast aan een boom voor het huis en dreigden: "Of je vertelt ons waar je die onderduikers hebt verstopt of anders steken we je huis in de fik, dan komen ze er vanzelf wel uit." Daarop antwoordde ze: "Je steekt het huis maar in de brand, als je eerst mijn kind er maar uit haalt." Ze nam daarmee een groot risico, maar gelukkig voegden de Duitsers de daad niet bij het woord.

Vanaf 1943 verscheen een ondergronds blaadje: LUCTOR ET EMERGO. Het werd uitgegeven met de bedoeling de mensen beter voor te lichten, aangezien de berichten in de Zwolse Courant "getint" werden weergegeven. Er waren plaatselijke uitgaven.
Op een eenvoudige schrijfmachine werd de tekst uitgetikt en daarna op een eveneens eenvoudige stencilmachine afgedrukt. Dat gebeurde op papier dat afkomstig was van de melkfabriek. In het begin besloeg de tekst niet meer dan één velletje. Het blaadje werd verspreid door koeriersters, die het in hun directoire verborgen. Zij brachten het onder andere naar Meppel, Ommen, Zwolle, Balkbrug en Dedemsvaart. Later werd het ook in Drenthe verspreid, waarbij het ook daar op enkele adressen werd vermenigvuldigd.



Op 31 augustus 1944 verscheen nummer drie van de tweede jaargang op oranje papier.
Op 4 september 1944 verscheen er een extra nummer met een "Byzondere boodschap tot het Nederlandsche volk". Die avond heeft Radio Oranje vanuit Londen een boodschap van koningin Wilhelmina laten horen. Daarin is meegedeeld dat Prins Bernhard is benoemd tot opperbevelhebber van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS, hierna ook BS, red.). Hiermee krijgen de ondergrondse strijdkrachten feitelijk een officiële erkenning.
Nadat Nieuwleusen op 13 april 1945 is bevrijd, kan men zonder angst voor oppakken vermelden wie er achter de krant zitten.
In het nummer van 25 april 1945 staat: Er wordt bericht over de voedseldroppingen in West Nederland, en "NIEUWLEUSEN: De jongens van de NBS zijn na de bevrijding van Nieuwleusen gedetacheerd naar de IJssellinie. Ze mochten daar op 14 april 1945 Wilsum binnentrekken als de eersten van de geallieerde strijdmacht. Ze worden in Wilsum gezien als de bevrijders van die plaats. Daarna trokken ze vóór de Canadezen uit Kampen binnen en kwamen daar als eersten die plaats binnen". "VLAGGEN IN. De Plaatselijke Commandant maakt bekend, dat het vlaggen met ingang van heden is geëindigd. De vlaggen moeten ingenomen worden en kunnen op 30 April 1945, verjaardag van H.K.H. Prinses Juliana, weer worden uitgehangen."
Op 5 mei 1945 komt nummer 28 uit in gedrukte vorm. De ondertitel is dan: Blad voor Overijssel en Drenthe. De administratie is gevestigd op Brederostraat 43 in Zwolle. Dat was het woonhuis van Frans van Westen, voor de oorlog en tot 1942 hoofd van de Koningin Emmaschool in Zwolle en daarna betrokken bij de Noordoostpolder.

Van belang voor nu is het ook te weten dat er in 1939 een grote mond en klauwzeer epidemie onder het melkvee uitbrak, waaraan veel koeien bezweken. In deze noodsituatie moesten de boeren zich in september 1939 laten registreren om bonnen voor veevoer te kunnen krijgen. Later werd men via deze weg verplicht melk te leveren, die zoals alles op de bon kwam.
Voor dit systeem was in elke gemeente een Bureauhouder aangesteld, die ressorteerde onder het Ministerie van Voedselvoorziening. In Zwolle zat de Provinciale Voedselcommissaris. In Nieuwleusen was Schiphorst bureauhouder, eerst met kantoor aan huis, later met kantoor aan de Ommerdijk (burg. Backxlaan) in de Molenbuurt.
Bij de meistaking in 1943 kwam ook een landelijke actie waarbij de boeren weigerden nog langer aan dit systeem mee te werken. Burgemeester Backx stond achter de boeren en weigerde de maatregelen uit te voeren.
Eens werd een dorsmachine in brand gestoken. De gedachte achter die daad was, dat men dan geen koren voor de bezetter kon dorsen. Maar daarmee werd ook de eigen bevolking getroffen.
Vanwege zijn weigering de verordeningen uit te voeren, werd burgemeester Backx door de Duitse autoriteiten ontslagen. Hij wist uit het gemeentearchief een dossier met bezwarende stukken tegen NSB’ers te lichten. Op 14 mei 1943 dook hij veiligheidshalve, samen met zijn vrouw, onder in Hemmen bij Arnhem, de gemeente waar hij voordien ambtenaar was geweest. Hij zou daar later als gevolg van oorlogshandelingen tijdens de Slag om Arnhem al zijn bezittingen verliezen, waaronder kostbare fotoalbums.
Wethouder W. Nijboer moest op 1 februari 1943 ontslag nemen op aandrang van de Duitse autoriteiten. Na de bevrijding, op 25 april 1945, hervatte hij zijn ambt. Vanaf 14 mei tot 22 september 1943 was wethouder H. Prins locoburgemeester. Hij maakte de bevrijding niet meer mee, want hij overleed op 12 maart 1945.
Per 13 oktober 1943 werd J.D. van Arkel benoemd tot burgemeester. Nieuwleusen had het geluk door de benoeming van Van Arkel niet iemand te krijgen die een actief onderdrukkingssysteem instelde maar die meer dom was dan echt slecht voor de bevolking. Op een dag kreeg hij toevalligerwijze post in handen, in een dienstenveloppe verstuurd, waarin tekst voor een blaadje van de ondergrondse zat die bestemd was voor meester Oldenbeuving, die toen al weg was naar Drenthe. Die post heeft hij teruggestuurd naar de anonieme afzender (die hij meteen herkende als het handschrift van Van Aarst, hoofd van de christelijke school te Ruitenveen, die beroepshalve over dienstenveloppen beschikte), met het verzoek dergelijke post in het vervolg niet meer in overheidsenveloppen te versturen. Post in enveloppen van een steenkoolhandel uit Den Haag bevatte blaadjes voor de ondergrondse. Dat wisten de mensen die met de post omgingen, maar ze bezorgden die gewoon, wetend bij wie ze verder terecht kwamen.

Veldwachter Holties met op zijn pet het wapen van de gemeente Nieuwleusen. De foto is waarschijnlijk van rond 1930.

Hermannus Holties was al vanaf 1920 gemeenteveldwachter in Nieuwleusen en woonde aan het Oosteinde 8. Hij was opgegroeid in de omgeving van Emmen, had zijn opleiding in Duitsland gehad en was Duitsgezind, maar geen voorstander van de ideeën van de bezetters. De publieke opinie was echter wel tegen hem en pesterijtjes, ook al waren ze niet persoonlijk bedoeld, raakten hem.
Op verschillende plaatsen in de gemeente stonden bordjes "Zum Bürgermeister" en op de gemeentegrens bij Avereest werd dat bordje wel eens de verkeerde kant opgezet en op een dag viel het in de sloot. Wel wetend wie dat gedaan had, hield Holties de volgende dag een man aan toen die met een vracht hooi over het Westeinde op huis aan reed. "Heb je daarvoor vergunning?" "Nee, dan ga je mooi op de bon, want jou vrouw heeft ... " Moest je voor hooivervoer dan vergunning hebben, vragen wij ons nu af of was het alleen terugpesten?

In de oorlog was alles wat de boeren aanging geregistreerd. Controleurs van de CCD (Crisis Controle Dienst) moesten dat doen; de hoeveelheid koeien, de melkproductie, de aardappelen, rogge, haver enz. die geoogst werd. Er waren regels hoeveel procent de boer zelf mocht houden en hoeveel verplicht en tegen vastgestelde prijzen verkocht moest worden aan de overheid.
Deze controleurs waren mensen uit het dorp, die door de oorlog geen ander werk meer konden vinden of geen klanten meer hadden voor het beroep dat ze uitoefenden. Ze gaven wel de goede raad vóór de registratie meer weg te zetten dan toegestaan was. "Meer is er niet afgekomen dan wij bij de controle zien", was hun houding. De van buiten het dorp aangestelde controleur was juist heel fel in het precies registreren van waar de overheid meende recht op te hebben. Boeren verkochten, net als iedereen die de kans kreeg, buiten die verplichting om, omdat de prijzen slecht waren en de nood hoog. Ook was er veel ruilhandel.

Terug naar veldwachter Holties: Er werd in de oorlog veel clandestien geslacht en als hij dacht dat een boer daar weer aan toe was, controleerde hij dat niet om ze aan te geven, maar liep tegen die tijd eens langs met een opmerking als: "De pot moet eens weer gevuld worden". Die boer wist dan dat hij voor Holties niet meer bang hoefde te zijn en ook wel wat hij bij hem binnen de deur moest zetten. Toen Holties 25 jaar veldwachter was, kwamen NSB-superieuren om dat met hem te vieren. Die wees hij de deur: "Als je daar voor komt, kun je wel weer gaan, dat vier ik met de mensen uit de gemeente", of woorden van die strekking, heeft hij gezegd.

In 1941 werden de persoonsbewijzen ingevoerd voor alle inwoners van 15 jaar en ouder. Op vertoon van dat bewijs kon je bonkaarten krijgen.


Voor- en achterkant van het in 1941 ingevoerde persoonsbewijs dat je verplicht was bij je te hebben.

Hoewel in Nieuwleusen geen Duitse militairen of ambtenaren aanwezig waren, kon de bezetter door die persoonsbewijzen toch wel bepalen wat ze van de mensen wilde en in 1943 moesten mannen ouder dan 16 jaar zich melden om te werken voor de overheid. Veel jonge mannen doken onder en de mannen van de Landwacht, Nederlanders in Duitse uniformen, hadden de taak hen op te sporen. Later werden ook de hoofden van scholen aan de tand gevoeld over de verblijfplaats van "zoekgeraakte" personen.
Zo trok meester Siefers altijd "het veld in" als er wat gebeurde of als er razzia's waren. Hij had dan niets gezien en kon ook niets vertellen.
Op een dag was hij bij de familie Van Berkum aan de Kringsloot, waar ze "in de geute" rond de tafel zaten, het oog op het Westeinde omdat de razzia's altijd vanuit Zwolle werden georganiseerd. Er waren verder nog een oom, een zoon en een neef aanwezig. Opeens gerammel aan de achterdeur en paniek. De zoon er toch maar naar toe. Bleken het Duitsers te zijn die uit de richting van Oudleusen waren gekomen en eieren wilden. Hij ging met ze mee naar het kippenhok en gaf alle eieren mee. Zo liep alles goed af.
Grietje Kreule vertelde hoe haar vader en moeder eens 's morgens op weg naar het weiland om de koeien te melken een groep Duitse soldaten tegenkwamen. Persoonsbewijzen werden gecontroleerd en ze mochten verder gaan. Met hen was het goed afgelopen, maar thuis sliepen de grootouders, de kinderen en de "gasten" nog en dit kon razzia betekenen. Wat te doen? Bij het weiland aangekomen ging haar moeder dwars door de weilanden en over de sloten naar huis om te waarschuwen en daarna weer dezelfde weg terug. Na het melken gingen ze samen weer de gewone weg naar huis. Er waren geen Duitsers meer te zien en thuis was niets gebeurd. Zo kon op de meest onverwachte momenten de schrik toeslaan.

Hendrik Jan Meijerink, die in mei 1943 vanwege de Arbeitseinsatz in zijn ouderlijk huis aan de Rollecate onderdook, vertelde dat hij 's morgens bij het leeggooien van de aslade regelmatig mensen van de Sicherheids Dienst vanuit kamp Erika bij Ommen langs het kanaal richting Friesland zag rijden om opgepakte onderduikers op te halen.
In juni 1944 werd het thuis te gevaarlijk en daarom vertrok hij naar een oom in Ankum. Daar liep hij de NSB-burgemeester van Dalfsen, op inspectie naar een goede plaats voor een lanceerinrichting voor de V2's, tegen het lijf. "’t Liekt me dat ze hier niet zo beschermd staot", zei hij heel gewiekst. "Nee, dat lijkt mij ook niet", was het antwoord. "Wist je wel wie je daar tegen kwam", werd hem naderhand gevraagd. "Nee, maar 't leken me wel belangrijke, dus gevaarlijke, mensen en zo heb ik het maar gedaan."
Ook kwam hij een keer een koerierster tegen die op weg was naar een huis in het Sterrebos aan de andere kant van de Vecht, waar burgemeester Winia van Alkmaar was ondergedoken en daar een illegale drukkerij voor de ondergrondse had. Ze vroeg of het veilig was in Dalfsen. Dat was afhankelijk van de situatie en of er Wehrmachtmensen op de brug stonden. Met adressen voor een veilige schuilplaats is ze verder gegaan.

Op 6 maart 1943 werden twee Engelse vliegeniers, sergeant Arthur Charles Loveland en sergeant Alfred David Leyshon, krijgsgevangen gemaakt. Ze maakten deel uit van de bemanning van een Halifax MK.II bommenwerper, die neerkwam bij de Leidijk-Dekkersweg. Daarbij kwamen drie bemanningsleden om het leven. Die werden in Rouveen begraven. (zie bijlage 1)

Vlak achter het oude jeugdgebouw aan de Dommelerdijk, bij de ingang van het Palthehos, was in de oorlog nog een vijver, wat meer een modderpoel was. Op een dag ontdekte de ondergrondse Duitse verkenners of spionnen. Bij de achtervolging vluchtte een van hen in die modderpoel en bleef daar lange tijd, door een rietstengel ademhalend. Later is hij toch gevonden. Ook is een Duitser eens gepakt die door het inslikken van een pil zelf een einde aan zijn leven maakte.
De verzetsgroep uit het Staatsbos kwam eens binnen bij een NSB-boer bij Brug 6 om een fiets op te eisen. Een van de zoons die juist de aslade in de handen had, raakte in paniek en smeet de nog hete inhoud richting verzetsgroep. Geschrokken werd er geschoten en daarbij werd de zoon zodanig geraakt dat hij overleed. De Duitsers kondigden op aanplakbiljetten represaillemaatregelen aan als de daders zich niet melden.
Toen op de Dommelerdijk eens een semimilitaire vrachtauto door een Amerikaans vliegtuig werd beschoten, kroop een van de twee inzittenden onder de auto en werd daardoor doodgeschoten.


De Dommelerdijk met het oude jeugdgebouw.

In de winter van 1944 is een boerderij aan het Lichtmiskanaal door mensen van het verzet in brand gestoken om de bewoners te straffen. Daar zijn voor de bevolking geen represaillemaatregelen uit voortgekomen. Wel is aan de gemeente de opdracht gegeven ƒ 40.000,= te betalen voor de bouw van een nieuwe boerderij. Dat geld is nooit betaald, maar de boerderij is wel weer opgebouwd. De verzekering betaalde na de oorlog als er bewijzen waren dat een brand gesticht was door een georganiseerde verzetsbeweging.

In mei 1943 kwamen 36 evacués uit de zogenaamde Schilderswijk in Den Haag per trein naar Nieuwleusen. De bezetter zorgde er voor dat de trein met deze evacués nog een keer stopte op het al midden jaren dertig gesloten station Dedemsvaart.
Langs de kust wilde de bezetter een bredere onbewoonde strook hebben en daarom werden daar huizen ontruimd. Het waren meest vrouwen met kinderen en oude mensen. De gemeente moest maar zien een onderkomen voor hen te vinden. Burgemeester Backx, die als pek en vuur met de notaris was, vond dat in het grote huis van de notaris ook wel mensen ondergebracht konden worden en was ongevoelig voor de mening van de notaris, dat hij ze dan zelf ook in huis kon nemen. De notaris wist met een wethouder te regelen dat er toch geen mensen in zijn huis kwamen "omdat hij dat voor zijn kantoor nodig had".
De evacués kregen geld van de gemeente, die dat weer declareerde bij het rijk. Evacués werkten ook wel en moesten dan hun inkomen opgeven bij de gemeente zodat dit op de uitkering kon worden ingehouden. Dit moest gecontroleerd worden, want dat gebeurde niet vanzelf.

Na de opmars van de geallieerden in Limburg kwamen daar vandaan ook evacués, die werden ondergebracht in school C in Den Hulst.
In de laatste oorlogswinter werden honderden kinderen uit de grote steden van het westen hier bij boeren ondergebracht. Bijna huis aan huis was wel een kind en soms twee, als er sprake was van een jonger broertje of zusje.
Na de oorlog zijn er contacten gebleven met evacués. Hoeveel is ons niet bekend, maar voor iedere eerste zondag van het nieuwe jaar ontving de familie L. Kok een brief van een evacuee. Toen die opeens een keer niet kwam was de moeder heel ontdaan en ongerust. Wat een verrassing toen die zondagmorgen de briefschrijfster zelf met haar kinderen op bezoek kwam! En zo is het gebleven. Nog ieder jaar komt ze de eerste zondag van het jaar op bezoek (1995).


Extra verklaringen Distributiekaarten
In 1939 werden de distributie-stamkaarten door de regering uitgereikt.

Al voor de oorlog verstrekte de regering een distributie-stamkaart aan de bevolking. Deze kaart zou voor het verkrijgen van bonkaarten gebruikt moeten worden. Zwangere vrouwen kregen op vertoon van een "Bewijs van voorrang" extra bonkaarten.
In 1943 brak ook een dysenterie-epidemie uit in Nieuwleusen. Binnen een uur was het eerste slachtoffer overleden. Op een dag waren er zes doden te betreuren. Bij de toegangswegen van het dorp werden borden geplaatst met de waarschuwing dat het ging om besmet gebied waar dysenterie heerste. Rond de bevrijding werd het dorp ook nog getroffen door een difterie-epidemie.

Ook in 1943 kwam er een door Duitse militairen bemande luchtwachtpost nabij de Ommerdijk. Pas toen kwamen er in het dorp vier Duitse militairen. Ze werden aan de overkant ingekwartierd in de huizen in de Molenbuurt. Vanuit deze post, een houten barak die streng werd bewaakt, werden de vluchten van de geallieerde luchteskaders doorgegeven. Deze post hebben de verzetsmensen uit het dorp nog willen bezetten, maar onder druk van anderen hebben ze hiervan afgezien. De motieven waren dat de represaillemaat-regelen andere leden van de plaatselijke bevolking zouden treffen en niet de verzetsmensen.
Vlak voor de bevrijding kwamen twee mannen van de verzetsgroep uit het Staatsbos, gekleed in Duits uniform, naar de burgemeesters-woning de auto van de brandweer vorderen.
Na de oorlog heeft burgemeester Backx een brief naar het Ministerie van Binnenlandse zaken gestuurd om geld te krijgen voor vervanging van de "gevorderde en kapotgeschoten brandweertrekker".

W. ten Kate uit Balkbrug vertelt in de Zwolse Courant van 10 april 1985 hoe hij op 7 april 1945, nadat drie Canadese tanks vanuit Dedemsvaart richting Balkbrug waren gepasseerd, voor de Canadezen naar Dedemsvaart moest. Op de terugweg, toen hij van de Zuidwoldigerstraat bij de Langewijk aankwam, reed daar juist een tank langs waarop onder andere de NSB-burgemeester Van Arkel van Nieuwleusen en de boerenleider uit Balkbrug zaten, die gevangen genomen waren.
Toen 9 april 1945 het gerucht ging dat de Canadezen al in Balkbrug waren en verder trokken richting Den Hulst en De Meele waren er mensen die uit nieuwsgierigheid hen tegemoet gingen. Zo ontstond er een samenscholing bij de boerderij van de familie Visscher op De Meele, ongeveer 100 meter ten westen van de Jagtlusterallee. Dit groepje werd door de inmiddels in hun gevechtswagens gearriveerde Canadezen voor Duitsers aangezien en het vuur werd op hen geopend. Luuks Kok werd door de fiets geschoten die hij aan de kant had gesmeten toen hij zelf in de sloot was gesprongen. Men kon het later bij thuiskomst nog goed zien. Hij zat helemaal onder het kroos. Een kogel had de velg van de fiets doorboord en de band was lek.
Berta Hoogezand is daarbij gewond geraakt en naar het ziekenhuis in Coevorden gebracht. Ze heeft het goed overleefd.
De kogels vlogen ook dwars door het dak van de boerderij van Visscher en daarbij raakte op de deel een hoopje stro in brand. De oude mevrouw Petter, die daar ook in huis was, had gelukkig de tegenwoordigheid van geest om dat meteen te blussen. Op de boerderij werd gauw een witte vlag geplaatst.

Hoewel de Canadezen langs de Dedemsvaart al tot de Rollecatebrug waren gekomen, trokken ze zich 's avonds weer terug omdat de Duitsers De Lichtmis en de spoorlijn met tankgeschut bezet hielden. Voor ze verder trokken moesten ze eerst weten hoe groot de sterkte van de Duitse groepen daar was. Via radiocontact met Balkbrug, waar zich een grotere eenheid ophield, werd vliegbasis Volkel ingeschakeld om ter plaatse verkenning te doen. Het bleek toen dat er zich aan De Lichtmis nog ongeveer 80 Duitse soldaten bevonden, die in bezit waren van antitankwapens.

De Canadezen schoten een keer richting De Meele toen ze daar vijandelijke beweging meenden waar te nemen. De granaten, die je langs hoorde vliegen, kwamen bij de twee boerderijen van Koop en Luuks Timmerman, aan de zandkant van de Dedemsvaart tussen de Rollecatebrug en het staatsspoor terecht.
De Rollecate was nadat de Canadezen zich op Balkbrug teruggetrokken hadden weer een tijdje niemandsland. De Duitsers onderzochten dan 's avonds de zandsporen en vroegen waar de "Tommies" waren gebleven.
Het laten springen van het viaduct aan De Lichtmis door de Duitsers was tot in de wijde omtrek te horen. De explosie verrichtte slechts enkele gaten in het viaduct waardoor de geallieerden er binnen de kortste keren over konden.
Aan het Westeinde, tegenover waar vroeger bakker Dunnink woonde, stonden in een bosje (dat er toen nog was) twee Duitse tanks verdekt opgesteld. Toen ze vluchtten voor de geallieerden hebben de Duitsers een tank meegenomen en de andere in brand gestoken. Daar vlakbij, iets verder het veld in, is ook een vliegtuig neergekomen dat niet ontploft is, maar zich helemaal in de grond heeft geboord. Hoe dat ontmanteld is weten we niet, maar veel mensen hadden nadien een stuk rubber als buitenmat voor de deur liggen.

Het opgeblazen viaduct aan De Lichtmis.

Gevechtscommando's die op 10 april via Oosteinde en Westeinde in westelijke richting trokken, stootten in de nabijheid van de Hoevenbrug op een groep bezetters. Geen nood, de commando's schoten vanuit hun gevechtswagen met lichte granaten dwars door de boerderijen heen. De bewoners moesten maken dat ze wegkwamen. Men weet zich te herinneren dat ze door een sloot kropen. Anderen weten nog dat ze een nacht ergens anders hebben geslapen en dat de dag daarop alles weer rustig was. Eén bewoner, Hendrik Schoemaker, kwam in zijn in brand geschoten boerderij om het leven.
Grietje Kreule herinnert zich dat haar moeder 's avonds, toen ze hoorde dat er aan het Westeinde boerderijen in brand geschoten waren, geen rust meer had en er op de fiets naar toe ging omdat haar broer met zijn familie daar woonde. Bij de Koedijk kwam ze hen tegen, op weg naar de familie Van Leusen voor onderdak, omdat de boerderij inderdaad was afgebrand. Gerustgesteld dat het met de mensen goed was afgelopen ging ze weer naar huis.

* * *


JEUGDHERINNERING UIT DE OORLOGSJAREN ________________________________________________________

Arend Kreule

In de bezettingsjaren waren er in Nieuwleusen kinderen uit het westen van het land die hier logeerden omdat daar niet genoeg te eten was voor iedereen. In 1943, toen ik 14 jaar was, hadden we met een tiental jongens, onder wie ook westerlingen, een luchtvaartclub opgericht met als doel modelzweefvliegtuigen bouwen en er mee te vliegen. De modellen hadden een lengte van ca. 75 cm. en een vleugelbreedte tussen 100 en 150 cm. Het vliegen hield in, het toestel met een touw, waaraan een ring bevestigd was, tegen de wind in omhoog te trekken. De ring zat achter een haak onder aan het vliegtuigje en wanneer dit ongeveer recht boven je was, gleed de ring vanzelf van de haak en vervolgde het vliegtuig met de wind mee zelf zijn weg.


Jongens van de luchtvaartclub omstreeks 1943 met hun zelfgebouwde zweefvliegtuigen op de hei in de boswachterij Staphorst.

31 Op ongeveer 200 tot 300 meter westelijk van de plek waar zich nu de tennisbanen van Nieuwleusen bevinden, hadden de Duitsers een zgn. luchtwachtpost gebouwd. Dit was een houten gebouw waar grote kijkers en andere apparatuur waren opgesteld om het luchtruim af te zoeken op vliegtuigen. Als er vijandelijke bommenwerpers vanuit Engeland richting Duitsland koersten, werden allerlei gegevens zo snel mogelijk doorgegeven aan het overal opgestelde afweergeschut, zodat die paraat waren om de vliegtuigen neer te schieten.
Op een mooie zomeravond in juli 1943 hadden we weer gevlogen op een stuk schoon hooiland ongeveer 1 kilometer ten westen van de luchtwachtpost. Het lukte vrij aardig, maar de balans liet wat te wensen over omdat de neus te licht was, zodat het toestelletje een wat golvende vlucht maakte.
's Avonds gingen we op tijd naar bed. In de zomertijd was er genoeg te doen op de boerderij en zoals mijn vader altijd zei: "Het is morgen weer vroeg dag". Omstreeks een uur of elf hoorde ik gerammel aan de buitendeur en een mannenstem die in het Duits vroeg de deur open te maken. Mijn vader kwam op het geluid af en opende de deur voor een drietal Duitsers.

Arend Kreule met zijn zelfgebouwde vliegtuig.

Ik sliep in een bedstee voor op de deel en hield de deurtjes op een kier zodat ze mij niet konden zien, maar ik wel kon volgen wat er gebeurde. Het kwam er op neer dat ze het zweefvliegtuig wilden zien dat in de afgelopen avond op de achterliggende landerijen was geland. Mijn vader begreep het eerst niet goed maar Roelof Hoogenkamp, die toen bij ons werkte, kwam er bij en vertelde dat het om mijn zweefvliegtuigje ging. Mijn vader vond toen dat ik er ook maar bij moest komen. Ik ging het gezelschap voor naar de stal waar het toestel lag. Ze namen het in de hand en barstten toen in lachen uit!
Wat was er gebeurd? De persoon die 's avonds dienst had op de luchtwachtpost had het zweefvliegtuigje in de kijker gekregen en gedacht dat het een Engels vliegtuig was, dat door zijn golvende vlucht door een onervaren piloot bestuurd werd en dat het in de buurt geland was. Hij heeft toen onmiddellijk naar Zwolle gebeld om versterking. Er kwam een motor met zijspan, waarna ze op de landerijen aan het zoeken zijn gegaan. Vanzelfsprekend vonden ze niets, maar ten slotte stootten ze wel op Roelof, die naar zijn ouders was geweest die ongeveer een kilometer achter ons woonden. Ze vroegen hem of hij een vliegtuig had zien landen. Nee, dat had hij niet, maar toen ze er nog wat over door praatten, vertelde hij de Duitsers dat de jongens wel met zo'n klein vliegtuigje bezig waren geweest. Nu, dit wilden ze dan wel eens zien en Roelof moest hen de weg wijzen. Toen ze het modelzweefvliegtuigje zagen hadden ze in de gaten dat dit het bewuste vliegtuig moest zijn. Het gevolg was wel dat ik niet weer mocht vliegen en dat het voor mijn vader nog een hele toer was om de Duitsers zonder een al te groot stuk spek de deur weer uit te krijgen!

* * *


KINDEREN KENNEN GEEN GEVAAR? ________________________________________________________

Gé Brouwer-Slager werd in maart 1935 geboren in Rouveen. Kort na haar geboorte overleed haar moeder en werd ze opgenomen in het gezin van haar oom en tante Mijnheer-Slager. Die hadden een boerderij in de Vinkenbuurt aan wat nu de Koloniedijk heet, recht tegenover de Derde Schansweg. Ze ging in Balkbrug naar school.
Van de oorlog herinnert ze zich de dingen zoals je die als kind van een jaar of acht – negen oppikt en de spanning zoals ze die beleefde rond zaken die ze niet altijd helemaal begreep. De boerderij lag tussen twee bedrijven waar de bezetter actief was. Er liep een kabel van de ene boerderij naar de andere om met elkaar te kunnen communiceren. Die kabel werd wel eens doorgeknipt en dan hing er een tijdlang een spannende sfeer over de gevolgen.
Ook hoorden ze 's nachts dat er vrachtwagens langs reden. Als die vast kwamen te zitten, werd er op de ramen gebonkt en geschreeuwd dat er paarden nodig waren om ze los te trekken. Maar dan sliep iedereen zo diep, dat ze echt niets hoorden.

Antiradarsneeuw*
* Antiradarsneeuw is een antiradartechniek waarbij door militaire vliegtuigen grote hoeveelheden zilverachtige foliereepjes uitgeworpen werden. De reepjes folie weerkaatsen een deel van de radarbundel, waardoor het radarsysteem werd ontregeld. Doordat de wolk foliereepjes vrij groot kon zijn en de reepjes dicht op elkaar dwarrelden, ontstond er een compleet "gordijn" waarachter vliegtuigen zich konden verschuilen of uit de voeten maken.

In de laatste oorlogsjaren vlogen er soms vliegtuigen over die reepjes zilverpapier uitstrooiden. Dat was een mooi gezicht als de zon scheen, want dan glinsterde dat in het zonlicht. De bedoeling was om de radar van Duitse stellingen te verblinden en daardoor te ontregelen en het radioverkeer van de vliegtuigen te storen. De kinderen probeerden die stroken te verzamelen, want het was mooi speelgoed.
Dan was er de angst voor bommen en daarbij fosforbommen. Hoe dat zat, wist Gé niet goed, maar nu weten we dat witte fosfor zelfontbrandend is en de inhoud van zo'n bom door een kleine explosie kan worden verspreid. Er kwam er eens een neer op het rieten dak van de bakkerij aan de Koloniedijk. Het pand brandde gedeeltelijk af maar kon weer worden hersteld.
Dat niet alle neergekomen bommen ontploften, bleek jaren later nog maar eens. Omdat de boerderij door de nieuwe eigenaar nogal werd uitgebreid, waarschuwde Gé ervoor de omgeving te laten onderzoeken om te voorkomen dat een landbouwwerktuig op een onontplofte bom zou stuiten, met alle gevolgen van dien. Inderdaad heeft de Explosieven Opruimingsdienst toen nog een 500 ponder bom gevonden en onschadelijk gemaakt.

Grünen*
* Door het dragen van groene uniformen stond de Ordnungspolizei van nazi-Duitsland ook bekend als Grüne Polizei, kortweg Grünen genoemd.

Men waarschuwde elkaar wanneer er Grünen op pad waren, bijvoorbeeld om fietsen of paarden te vorderen. De fietsen werden dan snel via een ladder op de hilde achter het stro verstopt.
Op een keer toen haar (pleeg)vader aan het melken was, kwam er een Grüne en die zag dat er verse paardenmest in de stal lag; het bewijs dat er een paard was! "Ja, inderdaad," zei vader heel koelbloedig, "maar dat is net weggehaald."
Daar kwam hij mee weg, terwijl zijn zoon met de paarden in "de woeste" afwachtte tot de kust weer veilig was.
De Grünen kwamen ook een keer op bezoek toen vader naar de markt in Ommen was. Bij thuiskomst vertelde moeder dat ze van alles hadden meegenomen, ook zijn koperen tabaksdoos. Boos beweerde hij toen dat dit zeker niet was gebeurd als hij thuis was geweest. "Nou," zei moeder daarop, "daorum ben ik maar wat bliede da'j niet thuus waren."
Omdat er een Duitser binnen was, verstopte Gé zich eens achter de "stromiete" en ze durfde pas naar binnen toen hij weer was vertrokken. "Nou," zei moeder, "ie hebt mooi pech, want de mof hef oe de soep opèten."

Hol
Achter de boerderij werden de weilanden afgesloten door een "wiekswal", een verhoogde boswal met struiken en bomen. Op een dag ging ze daar met een vriendinnetje lelietjes van dalen plukken. Thuis gekomen vertelde ze triomfantelijk dat ze daar een groot hol hadden gevonden, gemaakt van takkenbossen en dat er een laken en deken in lagen. Er werd haar op het hart gedrukt hier met niemand over te praten. De volgende dag was hun onderduiker vertrokken.
Die onderduiker was een broer van Alie Jans-Hoes, die dat hol, samen met nog een andere onderduiker, gebruikte als er gevaar dreigde. Alie vertelt daarover: Mijn broer, Berend Jan Hoes, had de leeftijd waarop hij tewerkgesteld kon worden in Duitsland. In die tijd ging ik nog niet naar school. Ik wist wel dat mijn broer soms ook wel thuis was ondergedoken. Moeder zette dan eten in het achterhuis "voor de katten". Als de andere kinderen naar school waren, kwam hij ook wel naar beneden. Alie heeft daar niets van tegen de andere kinderen gezegd en daar is haar broer haar altijd dankbaar voor gebleven.
Als Berend Jan thuis was geweest fietste een andere broer, in vrouwenkleren, met hem mee naar het onderduikadres. Dat kon niet meer toen "een verkeerde" hen eens samen zag fietsen en die broer, verkleed en wel, toch herkende.


Dit plakkaat was een middel om de Duitsers af te schrikken.

* * *


OORLOGSJAREN DICHT BIJ HET SPOOR ________________________________________________________

Hennie Bloemhof was zeven jaar oud toen de oorlog uitbrak. Ze groeide op, twaalf jaar jonger dan de jongste zus, in een gezin met twee broers en twee zusters, op de boerderij aan de zuidkant van de Dedemsvaart, tegenover "het rooie dorp". Na de oorlog, toen de jongste broer de boerderij overnam, hebben haar ouders ernaast een huis gebouwd, waar ze met Hennie zijn gaan wonen. Nu is daar een fietsbrug over het kanaal en het fietspad loopt langs de boerderij, maar toen woonden ze nogal afgelegen van de bewoonde wereld. Er was een sintelpaadje door het weiland naar de Midden-Meeleweg (Van Marleweg) en er liep een zandweg om hun land heen naar die weg. Met een bootje onderhielden ze het contact met de overkant van het kanaal en dagelijks werden de melkbussen naar de overkant gebracht, vanwaar ze door de melkrijders naar de melkfabriek werden gebracht. Lopen of fietsen deden ze ook wel langs het tramspoor dat tussen hun boerderij en het kanaal liep. Met paard en wagen moesten ze rond rijden, via de Midden-Meeleweg naar de brug bij de Lichtmis, over de zandweg vol gaten en wagensporen. 's Winters stonden vaak grote delen van de omgeving onder water. Zo gebeurde het een keer dat toen vader Bloemhof een gevorderd paard bij de Lichtmis moest afleveren, hij bij een grote waterplas kwam, het paard om de hals pakte en dacht: "Zo houd ik wel droge voeten". Maar halverwege de plas ging het paardenhoofd naar het water en … ja ... toen gleed hij naar beneden, stond midden in de waterplas en kreeg toch nog natte voeten.
In de oorlog reed de tram weer langs de Dedemsvaart. Die is halverwege hun huis en de Lichtmis twee keer ontspoord en in de naastgelegen sloot terecht gekomen.


De nabijgelegen spoorlijn met op de achtergrond in het midden station Dedemsvaart Spoor en rechts daarnaast het tramstation.

Doordat ze zo afgelegen woonden, was het er in de oorlog betrekkelijk veilig, met weinig huiszoekingen en controles, maar het was ook een gevaarlijke plek, omdat het in de omgeving van het spoor was. In de loop van de oorlog werd het spoor regelmatig beschoten door "jagertjes", vliegtuigen die de bijnaam "Vrolijke Frans" kregen. Die vond Hennie helemaal niet vrolijk maar juist angstaanjagend. 's Nachts zagen ze vanuit hun huis tijdens beschietingen van het spoor en het station vlammen en vuur. In het laatste oorlogsjaar zijn er in het weiland rond de boerderij drie grote bommen terecht gekomen. Die lieten grote kraters achter, groter en dieper dan een ruime huiskamer.
Wanneer men wist dat er vliegtuigen in aantocht waren, werd er bij het seinhuis aan het spoor een vlag gehesen, zodat men een veilig heenkomen kon zoeken.
Op een dag waren Hennie, haar moeder en zus alleen thuis. Toen ze allemaal zwarte stipjes in de lucht zagen, renden ze naar de "stromiete" achter op het erf om te schuilen. In de stroberg was een grote ruimte gemaakt. Daar was je veilig voor bomscherven, omdat die door het stro werden opgevangen. Hennie was er bijna toen de bom ontplofte. Ze zat onder het zand en modder toen ze de berg invloog en in veiligheid was. "Je moest toen zo verschrikkelijk huilen", vertelde haar zus later.
Een andere keer zaten ze net aan tafel om te gaan eten. Moeder had het vlees al over de borden verdeeld toen er vliegtuigen in aantocht waren. Meteen renden ze het huis uit, naar het huisje achter in het land, waar een broer woonde. Toen ze terugkeerden zagen ze dat alle ramen eruit waren en dat door de hele kamer glasscherven lagen, ook op de tafel en in de borden. De boerderij zelf is nooit geraakt, maar toen Hennie een keer niet snel genoeg weg kon komen en plat op de grond tegen het huis aan was gaan liggen, zag ze de muren zo erg heen en weer bewegen dat ze het een wonder vond dat het huis overeind bleef staan. Er zaten nadien wel barsten in de muren. Ook herinnert ze zich nog goed het angstaanjagend, lang achter elkaar knallen van kettingbommen.
Na een beschieting, waardoor de trein niet verder kon rijden, werden er enkele dagen veertig Duitse jonge soldaten bij hen ondergebracht. Veel van de jongens huilden omdat ze de oorlog verschrikkelijk vonden en graag naar huis wilden. Hennie's moeder wilde wel aardappelen voor hen koken, maar die moesten ze dan wel zelf schillen. En ze kookte tarwepap voor ze.

Haar ouders hadden ook land vlakbij het spoor aan de overkant van het kanaal. Twee keer beleefde haar broer op weg naar huis, na het werk op hun land, een spannende rit met paard en wagen. Een keer kwamen er vliegtuigen over en omdat hij nergens kon schuilen, ging hij plat op de dissel van de wagen liggen. Toen schrok het paard van het lawaai van de vliegtuigen en sloeg op hol; tot aan de Meeleweg. Een andere keer was hij juist het kanaal rond, toen er een brandend vliegtuig naar beneden kwam. Dat was het vliegtuig dat bij de Leidijk/Dekkersweg neerkwam. Hij is er met een zus op de fiets naartoe gegaan. Ze zagen een van de overleden bemanningsleden in een sloot liggen.
Hennie vraagt zich nu nog steeds af of er niet ergens nog onontplofte bommen in de grond in of rond de spoorsloot liggen. Op een zonnige dag na de oorlog, stond haar vader een praatje te maken met Deusien, die de bermen langs de tramweg maaide. Opeens vloog zijn kiel in brand. Bleek dat Deusien fosforbommetjes had opgepakt en die ontbrandden toen alsnog door de warmte van de zon. Hennie zag, ook na de oorlog, samen met de kinderen waarmee ze speelde, soms ergens nog niet ontplofte munitie liggen en daar zaten ze dan ook wel met de handen aan. Gelukkig zijn daar geen ongelukken van gekomen.

De oudste broer was al in militaire dienst geweest en moest tijdens de mobilisatie weer opkomen in de buurt van de Grebbelinie. Toen hij wacht liep, kwam er een officier controleren en hij zag dat de man tranen in zijn ogen had. Kort daarop moesten ze uitrukken, maar ze hoefden niet te vechten want halverwege kwamen hen militairen tegemoet die zeiden dat de oorlog was afgelopen en dat het leger zich had overgegeven. Die officier wist dat waarschijnlijk al.
Ondertussen waren ze thuis heel ongerust, want er was geen communicatie en ze wisten niet of hij nog leefde. Omdat hij was ingekwartierd om paarden te verzorgen, mocht hij pas later terug naar huis. Kort daarna moest hij nog even in dienst, maar mocht al snel naar huis omdat hij nodig was op de boerderij.

Toen de oorlog begon staken Duitsers op paarden de spoorlijn over, stopten aan de andere kant van het kanaal bij het rooie dorp en vroegen om drinken bij Veldman. Die woonde in het hoekhuis van de rij huizen. Toen vrouw Veldman hun wat te drinken aanbood, moest ze daar zelf eerst van nemen.


Naoorlogse foto van de boerderij waar het gezin Bloemhof woonde.

De spoorlui die in het rooie dorp woonden zijn gaan onderduiken. Zij werden vervangen door twee Duitsers, Bruno en Walter, en twee Oostenrijkers, Franz en Jozef. De Duitsers haalden 's avonds vaak melk op de naastgelegen boerderij van de oom van Hennie en de Oostenrijkers kwamen met een bootje over het kanaal om bij haar ouders melk te halen. Die twee moesten niks van de oorlog hebben, maar konden alleen maar hopen dat ze er zonder al te veel ellende van af kwamen. Franz was getrouwd en kon heel mooi zingen. Hij vroeg Hennie vaak om op het orgel te spelen. Hij zong dan Sah een Knab ein Röslein stehn, of Stille Nacht, … en dergelijke geliefde liedjes. Hennie kon, zo jong als ze was, al orgel spelen. Haar moeder zong ook graag en vaak en haar broers speelden mondharmonica. Hennie's talent was ontdekt bij haar twee jaar oudere vriendinnetje Marietje Dijkstra, die in het rooie dorp woonde. Bij Marietje hadden ze een huisorgel en toen bleek dat Hennie daar zo graag en goed op speelde, kochten haar ouders voor haar ook een huisorgel. Ze speelde uit het hoofd. Na de oorlog is ze muziekles gaan nemen om ook het notenschrift te kunnen lezen. Ze is jarenlang organist geweest in de Rehobothkerk en bij de vrouwenvereniging en speelt nog steeds met veel genoegen.
Van de twee Duitsers was Walter een "echte Duitser" en die ging veel om met Rovers, die ook in de huizenrij woonde. Toen de oorlog tegen het eind liep was hij kennelijk begonnen met opruimen, want er was het een en ander uit het raam gegooid. Zijn drie dochters waren toen al groot en Hennie en twee vriendinnetjes zagen mooie poppetjes in de tuin liggen. Die hebben ze verrast opgepakt en meegenomen, maar al snel realiseerden ze zich: "Dit zijn NSB-poppetjes en die willen we toch niet hebben" en op de Dedemsvaartweg hebben ze de poppetjes helemaal kapot getrapt.
Toen de Canadezen in aantocht waren vroegen de vier spoorlui Hennie's vader of hij dacht dat ze zich veilig konden overgeven. Die heeft toen eerst meester Oldenbeuving gevraagd hoe ze het beste konden handelen. Omdat ze niets anders hadden gedaan dan het uitvoeren van de hun opgedragen taken, adviseerde die: Laat ze zich, zonder wapens, verstoppen in het hol van de hooiberg. Vlak daarop kwamen er Duitsers op het erf om te vragen of ze wisten waar de Duitsers van het spoor waren gebleven. "Ja", zei Hennie's vader, "die heb ik die kant op zien lopen, richting Zwolle". Zonder verder de boerderij te doorzoeken, zijn de Duitsers toen ook die kant opgelopen en zo ontsnapte het gezin weer door het oog van de naald. De vier hebben zich na de komst van de Canadezen overgegeven. Jaren later zijn twee van hen nog een keer teruggekomen om te kijken hoe het hen over en weer was vergaan.
Nog even over de familie Dijkstra: Marietje had twee broers. Die zijn in de oorlog opgepakt omdat ze een radio hadden en naar Duitsland zijn getransporteerd. Gooitsen mocht weer naar huis, maar was toen ziek en is later overleden. Cor is in Duitsland verongelukt met een boot.
Bart Huisman en zijn ongetrouwde broer Willem, beiden van café Huisman, woonden in een huisje verderop richting Den Hulst, omdat het in het café te gevaarlijk werd; vanwege de bommen of omdat ze in het verzet zaten? In ieder geval kwamen ze 's nachts vaak naar de boerderij om in het hol in de hooiberg te slapen. Het was vaak pikkedonker als ze naar de boerderij kwamen. Een keer is Bart met de fiets in het kanaal beland. Gelukkig kon hij er zelf weer uit komen.

Er was geen honger omdat het gemengde bedrijf voldoende opbracht. Dat er aan de bezetter geleverd moest worden herinnert Hennie zich niet, maar wel dat er clandestien werd geslacht, maar of dat ook bij hen thuis gebeurde? Een keer ging het een beetje mis. De koffie, die haar moeder in een melkbus had verstopt, werd ontdekt en meegenomen. Wat was ze daar boos over!


Dankzij het eigen bedrijf kon men hier zorgen voor de eigen voedselvoorziening.

Er kwamen een enkele keer wel etenhalers, maar die trokken veel meer langs de straat aan de overkant van het kanaal. Op een keer kwam er een echtpaar met een klein jongetje. Hennie's ouders boden aan dat het jongetje bij hen kon blijven totdat ze hem op de terugweg weer zouden ophalen. Zo gebeurde. Hennie vond het prachtig, want ze had nooit een jonger broertje of zusje gehad. Maar de ouders kwamen hun kind al snel weer ophalen omdat het verder gaan zonder hem toch niet goed voelde.
Een ongeveer vijftienjarige jongen, zonder ouders uit het westen gekomen, heeft wel langere tijd bij hen gewoond.
Er waren regelmatig onderduikers, meestal maar voor een of twee nachten en vaak jongens uit de buurt. Hennie wist wel dat meester Oldenbeuving in het verzet zat. Toen haar vader hem daar een keer ongerust over vroeg, zei hij: "Maak je maar niet ongerust. Hennie, die zegt niks." Na de oorlog heeft ze het er wel over gehad met een nichtje en die wist echt van niets. Hennie ging naar de christelijke lagere school op de Meele. Ze zat bij Freek Kok in de klas. En terwijl Grietje Kreule-Kok, zijn iets jongere zus, nog precies kan vertellen hoe Ed van Tijn in de buurt en bij hen was ondergedoken, heeft Hennie daar weer helemaal niets van opgepikt.

Hennie was twaalf jaar oud toen de oorlog was afgelopen. Haar ouders kregen het advies haar naar de ULO school te laten gaan. Maar ze wilde of durfde niet alleen naar een school in Zwolle en ging naar de huishoudschool. Daar verveelde ze zich, ook al omdat ze, nog op de lagere school, op dinsdagmiddagen al naailessen had gevolgd. Haar twee jaar oudere nichtje ging daar naartoe en Hennie wilde dat ook graag. Meester vond dat wel nuttig voor meisjes en daarom kreeg ze die middagen vrij om de naailessen te volgen.

Toen ze veertien jaar oud was kreeg ze verkering met de negentienjarige Klaas Kuiper van de Schapendijk. Hij was de tweelingbroer van Hendrik. Een van de twee moest in dienst. Hun vader vond dat ze samen maar moesten uitmaken wie van hen tweeën dat zou doen. Omdat Klaas al een vriendin had bood Hendrik zich aan. Hij moest naar Nederlands Indië en is daar zonder ongelukken van teruggekeerd. Later moest Klaas alsnog zijn dienstplicht vervullen.
Maar al met al is de familie van beide kanten de oorlog goed doorgekomen; Klaas omdat hij nog net te jong was om opgeroepen te worden en Hennie omdat zij en haar familie veel geluk hebben gehad.

* * *


TE WERK GESTELD IN DUITSLAND ________________________________________________________

Voor de oorlog, toen in ons land nog de economische crisis heerste maar men in Duitsland veel arbeidskrachten nodig had om het land in ijltempo op te bouwen, werkten daar al, vrijwillig, Nederlanders. In het najaar van 1940 begon de bezetter actief met het werven van meer Nederlandse arbeidskrachten. Vervolgens werd in januari 1942 de Arbeidsdienst ingesteld, die jongemannen verplichtte om in Duitsland te gaan werken, veelal in de oorlogsindustrie. Harm Veerman woonde aan het Zandspeur in Den Hulst. Hij was een van de jongemannen die in 1942 werden verplicht om in Duitsland te werken.

Harm Veerman, geboren in 1920, werkte bij de Union rijwielfabriek. Na de oorlog keerde hij er terug. Op zaterdag onderhield hij de tuin bij dierenarts Loman aan de Ommerdijk (burg. Backxlaan). Hij bouwde een goede band op met het gezin. Die band blijkt ook uit de brieven die Harm hen vanuit Duitsland stuurde.

De brieven die bewaard zijn, worden hier weergegeven. De eerste brief is geschreven op 4 juli 1942, de laatste op 14 maart 1943.




Wervingsposter om als vrijwilliger in Duitsland te gaan werken.



Harm Veerman moest in Düsseldorf aan het werk. Het is niet precies bekend bij welk bedrijf hij terecht kwam, maar waarschijnlijk was het een bedrijf in de metaalsector dat voor de oorlogsindustrie produceerde. Harm woonde met vijf metgezellen op een kamer in een huis aan de Howeweg 10. Hij noemt daarvan Knoppert en Westerhof, alsof die ook uit deze omgeving kwamen. In de fabriek werd in ploegendienst gewerkt, ook 's nachts.
Er vonden met grote regelmaat luchtaanvallen plaats. In Düsseldorf kwamen daarbij gedurende de hele oorlog ongeveer 5000 burgers om het leven. De helft van de gebouwen werd vernietigd en van de andere waren er vele beschadigd. Harm schrijft maar in een brief over een bombardement. Ook vertelt hij niets over de omstandigheden waaronder hij moet werken. Het zal niet gemogen hebben er openlijk over te schrijven; de brieven werden door de Wehrmacht geopend en gecensureerd. Uit de brieven blijkt een sterk verlangen om weer thuis te zijn en dat verlangen wordt alleen maar sterker naarmate hij langer in Duitsland verblijft.

Düsseldorf, 4-7-1942
Mijnheer en Mevrouw en Hendrik (de in 1937 geboren zoon),
Ik wil maar eens even laten horen hoe het hier is. Het is hier heel goed en het werk dat wij moeten doen dat leert al. Het is niet in de tuin zoals bij u, maar dat doet er ook niet toe. Het staat mij goed aan. Mijnheer ik heb al wat brieven weggestuurd maar ik heb er nog maar twee ontvangen uit Holland. Dat is nog niet veel. Ik heb er een van mijn vader en van mijn meisje gekregen. Ik hoop dat u ook eens schrijft, dan krijg ik tenminste nog eens wat te zien en horen hoe het daar is. Ik heb nu ook weer een brief voor mijn vader klaar en heb hem al gevraagd of hij mij niet een roggebrood kan sturen. Dat zal wel niet zo hard meevallen, maar ja als het niet kan dan is het ook niet zo erg hoor. Ik kan er wel om maar het is zo mooi erbij voordat je 's avonds naar bed gaat, daar wordt je nog eens weer wat anders van. Wij krijgen hier ook 2000 gram in de week en een rantsoen middageten. Over het eten wil ik maar niet meer schrijven, alleen dat wij morgen nieuwe aardappels krijgen en met een stukje spek erbij. Dat is anders dan bij ons thuis. Maar overal is verschil in en zo is het hier ook. Wij kunnen hier ons rantsoen ook wel op en zij geven ons ook wel zoveel als ze kunnen. Daar ben ik niet bang voor en met het werk ook. De bazen die wij hebben zijn ook heel goed. Altijd als wij wat hebben staan ze klaar en dat is wel wat waard.
Ik kon er eerst niet best over toen ik hier was, de tranen zijn mij wel over de wangen gelopen. Maar nu ik eens een brief heb gehad gaat het best hoor. Nu weet ik tenminste hoe het daar is en dat ze allen goed gezond zijn, dat is heel wat waard want ik maak het zelf ook best. Hoe is het met Hendrik? Ik zie hem hier zo wel eens lopen maar ja dan droom ik hoor. Verder weet ik niet meer en het is ook al tien uur geweest. Dan gaan wij naar bed. Wij zitten hier in mooie nieuwe huizen, dat is wel voor elkaar hoor. Nu allen gegroet van Harm en tot ziens.

19 juli 1942 schrijft Harm:
Ik heb uw brief ontvangen. Ik vind het fijn dat ik nog eens een brief van u kreeg. Ik had het nog niet gedacht dat ik er nu al een van u zou hebben want het duurt zo af en toe wel 9 a 10 dagen voordat de brief over is. Ik heb Hendrik zijn briefje ook gelezen. Ik vind dat heel fijn want het is zo'n leuke jongen en dat hij nog eens aan mij denkt. Ik vergeet hem ook niet hoor maar ik zit zo ver van Den Hulst af dat ik iedere week niet over kan komen. Dat is nog wel jammer maar niets aan te doen. Ik hoop ook wel dat ik weer gauw terug kom maar dat zal nog wel even duren.
Ik zit hier zo af en toe weleens wat raar te kijken en dan denk ik was ik maar weer bij mijn vader thuis. Vooral als ik alleen op de kamer ben, want wij drieën moeten om een andere week 's nachts werken en dat hebben wij niet tegelijk. Als ik daags werk gaan Knoppert en Westerhof 's nachts. De volgende week, dus morgenavond, dan moet ik weer beginnen om 7 uur tot dinsdag 7 uur en overdag naar bed. Dat is niet wat voor mij. Dan zit ik mij ook wel eens wat te vervelen. Dat kun je natuurlijk wel bedenken. Maar het werk dat staat mij nog wel goed aan hoor. Als het niet anders wordt, dan komen wij er wel. Ik moet het werk wel leren maar dat is niet zo erg als ik er de tijd voor krijg. Dan kunnen wij nog wel even, voordat je dat werk kent dan moet je wel twee jaar aanstaan, maar dat is niet zo erg? Het is hier anders erg mooi hoor, het is een hele grote stad. Daar is nog wel wat te zien. Wij zitten aan de oostkant van de stad en in mooie nieuwe huizen. Dat is hier goed voor elkaar.

Harm Veerman in 1942. De foto moet gemaakt zijn kort voordat hij naar Duitsland moest.







Wij zijn hier met 6 man op een kamer, twee uit Hengelo en een uit Deventer en wij met ons drieën. Drie zijn er van getrouwd en de andere drie ongetrouwd. Ik kan hier best met de jongens opschieten. Dat moet ook wel anders heb je hier ook niets. Wij zijn hier nog niet veel uit geweest want het is hier nu al twee weken regen en dan blijven wij maar thuis. Vandaag voor een week zijn wij naar de kerk geweest, die staat hier dicht in de buurt. Anders zijn wij nog nergens naar toe geweest. Wel eens een eind lopen maar anders niet. Wij moeten hier eerst maar eens beter bekend zijn, dan gaat het wat beter.
Ik heb weleens wat last van mijn maag als die niet goed vol is, maar dan gaan wij maar naar bed tenminste als wij voorin de week te veel brood opgemaakt hebben, want wij krijgen niet meer dan ons rantsoen en daar moet je het mee doen. Mijn vader wil mij ook een pakje sturen maar dat duurt zo lang want hij heeft het in Ommen aangevraagd maar dat hoeft hij niet weer te doen want Knoppert heeft ook al een pakketje gekregen en dat is ook niet aangevraagd en dat is 4 dagen onderweg geweest. Dat is niet erg lang, dat gaat vlugger dan een brief hoor. Ik hoop dat het pakje van mijn vader maar vlug komt. Als dat ook vier dagen onderweg is dan kan het ook. En ik heb gezien dat Hendrik (een broer van Harm, red.) bij u in de tuin is geweest om te werken. Dan heb je toch een nieuwe weer die een beetje helpt met het werk en kleine Hendrik die kan ook al gauw helpen dan heb je het voor elkaar.
Maar ik hoop dat ik er gauw weer bij u in de tuin kom te werken. Ik verlang er wel naar maar het zal nog wel even duren. Ik hoop dat je nog eens terug schrijft want naar post verlang ik nog meer dan naar eten. Als ik 's avonds van de fabriek kom is het eerst of er post is voor mij. De eerste weken was dat wat, toen kreeg ik niets en de jongens kregen wel wat. Maar het was steeds maar nee maar de laatste twee weken gaat het wel, tenminste kreeg ik deze week 11 brieven. Dat ging wel, maar nu moet ik weer afwachten of er nog meer zijn die eens schrijven. Dan heb ik eens weer wat nieuws. Ik weet anders niet meer wat ik u zal schrijven want het is hier toch nog niet erg veranderd. Ik wens u dat met je drieën toe, de hartelijke groeten van H. Veerman. Tot ziens.

Op 1 augustus 1942 heeft een van de zwaarste bombardementen op Düsseldorf plaats. Hoewel vooral het zuidelijke stadsdeel wordt getroffen moet Harm er toch wel iets van gemerkt hebben.
In zijn brief van 8 augustus maakt hij er evenwel geen enkele verwijzing naar:

Nu wil ik de pen maar eens even op het papier zetten en dat ik goed gezond ben en hoop van jullie hetzelfde te mogen horen. Het is hier nogal hetzelfde, het verandert hier niet veel. Ik heb er nu weer een week op zitten. Als je 's nachts werken moet is het wel mooi want dan ben je zaterdags en 's maandags vrij. En als het zaterdag is dan moeten wij winkelen en dat valt niet mee want het is nogal druk. Ik heb vanmorgen weer aardappelen opgehaald voor morgen. Die laten wij hier koken anders krijgen wij zondags niets. Ik ben nu al een hele poos wakker geweest want ik ben vrijdagmiddag om half een opgestaan en ben nog niet weer naar bed geweest. Maar ik heb geen slaap hoor. Ik heb eergister uw pakje met het tarwebrood gekregen dus de 6-8-42 is het aangekomen en de 7-8-42 opgehaald van de douanepost. Daar moeten wij het afhalen. Ze hebben niets gezegd als dat je er een brief bij in gedaan had. Dat mag niet, maar hij heeft er niets van gezegd en ze ook niet gelezen. Maar ik moest naar Holland schrijven dat je er geen brief bij in mocht doen. Het brood was goed gebleven en de smaak was goed. Ik heb er net van gegeten. Ik heb het nog niet half op, ik wil er morgen ook nog van eten. Mevrouw, je hebt het goed gebakken hoor, dat doen ze je allemaal zo niet na. Ik heb twee pakketjes gekregen.

Ze kwamen een dag na elkaar. Mijn vader zijn was 5-8-42 aangekomen en daar zat ook brood in. Maar dat was roggebrood en een stuk kaas. Daar kan ik nu een paar dagen met mijn ander brood verder mee komen want dat kort voor deze maand ook al aardig in. Maar nu kan ik de maand wel rondkomen want ik denk dat ik de vijftiende met verlof kom. Ja, dat is nog niet vast maar ik hoop er wel op. Je kunt er nog niet veel op aan want de ene week is het zo en de andere week is het anders. Ik verlang er ook aardig naar. Als het niet mag dan doe je er niets aan. Als ik kom wat zal Hendrik (foto) blij zijn als ik kom. Je moet hem er niets van zeggen hoor want als ik kom dan zal ik aankomen want ik vind het heel mooi dat hij zo aan mij denkt. Ik denk ook altijd aan Hendrik. Je ziet hier ook veel van die kleine jongens en dan denk ik wel eens hoe zal hij het hebben omdat hij altijd bij mij was. Ik heb dan gisteren de brief ook gelezen en toen kon ik mijzelf niet houden, toen rolden mij de tranen over de wangen. Daar heb ik nog wel eens last van. Maar daar is niets aan te doen. Wij zitten in het bootje en wij moeten maar varen. Ik denk maar zo na deze tijd komt weer een andere tijd en zo gaat het maar door. Vandaag heb ik erwtensoep gehad met een stuk spek er in en dat smaakt best hoor. Dat krijgen wij zaterdags altijd en daar ben ik toch een liefhebber van. Ik heb mij vanmiddag ook lekker zat gegeten. Ik schrijf nu wel de brief maar ik hoop erop dat ik er vlugger ben dan de brief. Dat zou mooi zijn. Anders weet ik ook niet veel te schrijven want nieuws is hier ook niet veel. Dat zult je zelf wel denk ik ook wel weten. Maar voordat ik het vergeet moet ik jullie nog heel vriendelijk voor bedanken en hoop dat ik vlug eens in Den Hulst kom. Nu met je drieën het allerbeste gewenst en tot ziens. Vergeet Hendrik niet hoor want dat doe ik ook niet. Schrijf maar eens vlug terug als ik niet kom.
H. Veerman, Düsseldorf 10, Howeweg 10, Duitsland.

Uit de brief van 4 oktober 1942 blijkt dat Harm toch niet naar huis is geweest. Hij heeft het er erg moeilijk mee en zijn verlangen is groot:

Ik heb het potlood in de handen en ik wist niet wat ik doen moest. Nu zal ik je nog eens schrijven en wel dat ik goed gezond ben en hoop van jullie hetzelfde. Ik heb een brief van jullie gelezen van 16 juli die je mij gestuurd hebt. Je weet misschien nog wel waar Hendrik ook een briefje geschreven heeft en daar schreef je nog in dat je een foto van mij had gekregen en dat Hendrik ook nog schreef als ze overgestuurd mogen worden. Ik weet niet of ik het jullie al eens geschreven heb maar ik heb hier al een paar foto's gekregen, een van mijn kameraad en een van mijn meisje. Die zijn goed overgekomen. Als je er een over hebt van Hendrik dan stuur je hem maar. Ik denk nog weleens aan jullie, maar het is zo jammer dat wij zo ver van elkaar zitten. Alles schrijven dat valt niet mee hoor en dat kan ik ook niet want brieven schrijven dat kan ik niet. Hoe is het met Hendrik. Hij zal het nog weleens over mij hebben. Ik zou ook graag eens naar huis willen, maar ik kan geen verlof krijgen. Ik zal het nog eens weer proberen maar of ik het krijg dat weet ik niet. Wij moeten maar afwachten. Ik ben ook al ziek geweest. Ik heb het met de maag maar ik ben al weer aan het werk. Ik kan anders hier op het ogenblik aardig goed tegen maar je moet nergens aan denken want dan is het mis. Knoppert is nog niet terug. Hij is ziek, misschien weet u het al wel. Ik heb ook net een brief voor mijn vader klaar. Mijn vader heeft ook een nieuw paard hè. Ja, dat heeft hij mij al geschreven. Toon is niet meer bij de Kok, dat wist ik ook al. Niet van mijn vader maar van G. Vonder. Je weet misschien wel uit Staphorsterveld van W. Vonder. Daar krijg ik ook wel eens een brief van en dat ze bij van de Berg een jonge zoon hebben en de vrouw van E. van de Berg is overleden.

Dat weet ik niet zeker, maar ik meen dat ik zoiets gehoord heb. Je kan wel nagaan dat ik nog wel wat uit Den Hulst hoor. Anders weet ik ook al niet veel nieuws meer. Ik heb nog geen brief van jullie gehad nadat ik dat pakje van jullie gekregen heb. Ik hoop alle dagen ook dat er een brief van jullie komt want daar verlang ik erg naar. Dus schrijf mij maar eens. Ik heb jullie wel geschreven nadat het broodje is aangekomen, maar ik weet natuurlijk niet of die over zijn gekomen. Ik heb ook al naar huis geschreven dat ik graag een nieuw pak wil hebben, maar ik weet niet of ze er een krijgen kunnen. En een nieuwe winterjas want het wordt hier al erg koud. Anders weet ik ook al niet veel nieuws. Ik hoop dat jullie vlug terugschrijven. Nu wil ik maar eindigen wens ik jullie drieën het allerbeste en tot spoedig weerziens. Dit vel papier is uit het blok dat ik van jullie gekregen heb, de ander heb ik al op. H. Veerman.

Het is Harm gelukt om verlof te krijgen. In zijn brief van 30 oktober 1942 schrijft hij:

Het is nu al weer zaterdag. Ik kan het mij haast niet indenken dat ik de vorige week in Den Hulst geweest ben. Ik ben goed overgekomen toen ik terug ging. Ik was hier om half zes al maar dat werk dat viel mij tegen. Daar ben ik nu weer zo een beetje door. Ik had eerst geen zin om te beginnen maar het moest. Nu moet ik morgen ook alweer werken, dat is minder mooi. Mijnheer en mevrouw wat is het wat als je een paar dagen (thuis) bent geweest en als je dan weer weg moet. Ik heb mij nogal zo'n beetje goed gehouden toen ik dinsdag weg ben gegaan, maar ik kon zo af en toe niet meer praten. Ik weet ook niet of ik ze allemaal nog een hand gegeven heb. Ik heb eerst wel een eind in de bus gezeten voordat ik wat kon zeggen. Jan Mijnheer was nog een poosje bij mij toen ging het nog al maar anders had ik daar alleen achter in gezeten. Het valt voor mijn vader ook niet zo erg mee, dat kon ik wel aan hem zien maar ik heb niets gezegd.
Nu zal ik er maar even wat bij op zetten. Het is nu zondagavond. Ik ben er net weer van het werk. Ik heb de hele dag gewerkt. Ik ben het nu ook wel zat, maar ik moet nu eerst schrijven want anders komt er niets van. Het pakje is goed aangekomen maar het brood was niet goed meer. Als je wat stuurt moet je geen tarwebrood sturen want dat lijkt wel dat dat niet zo goed gaat als roggebrood. De boter heb ik met Westerhof doorgesneden. Het pakje dat mijn vader afgestuurd heeft met ondergoed dat is niet overgekomen. Dat is jammer want daar zat nogal wat in. Maar daar is niets aan te doen. Veel weet ik ook al niet te schrijven want het is nog maar een paar dagen geleden dat ik daar geweest ben. Ik moet er nog meer schrijven. Nu wil ik maar eindigen.
Wees met je drieën hartelijk gegroet van Harm.

De volgende brief schrijft Harm op 29 november 1942. Hij wil nog graag voor het einde van het jaar met verlof naar huis. Veel post heeft hij in november ook niet gekregen terwijl hij er zo naar verlangt:

Ik heb net je brief in gezondheid ontvangen en gezien dat jullie het daar nogal goed maken. Dat is het voornaamst. Ik had al lang op post gewacht maar er kwam maar niets. Eindelijk kwam er een van jullie en nu zal ik maar gauw terugschrijven. Ik heb drie brieven gekregen nadat ik met verlof geweest ben. Dat is niet veel hè. Ik had er een van Jan Mijnheer en een van W. Vonder uit Staphorsterveld en nu een van jullie. Het is hier op het ogenblik erg koud dat ik kom vandaag niet buiten. Net even eten halen maar dat is maar even over de weg anders niet. Het heeft hier ook al een beetje winter geweest, het ijs lag hier op het water dat op de weg stond. Overdag dan ging er wel weer wat van weg maar alles niet. Nu maar weer verder. Wij hebben het eten net op en nu kan ik wel weer. Er verandert hier anders niet veel. Je schreef over de kerstdagen, maar dan kom ik niet met verlof, dat mag niet. Misschien kom ik nog wel voor de kerstdagen, maar dat is nog niet vast. Als ik kom dan zullen ze het wel zien. Kleine Hendrik die heeft ook weer zijn best gedaan hè. Dat is toch erg leuk van hem en vooral dat hij mij niet vergeet. Want de meesten vergeten je als je weg bent. Ik wil zelf ook wel graag terug maar dat gaat nu eenmaal niet en dan zullen wij maar afwachten. Ik heb ook gezien dat je er twee (onderduikers?, red.) bij krijgt. Dat zal je ook niet meevallen in deze tijd. Die mensen die kunnen er ook niets aan doen. De wereld staat toch op de kop en dat zal ook wel een keer aflopen. Veel heb ik wel niet te schrijven maar dat is niet zo erg. Westerhof die is met verlof geweest dat weten jullie al dus dat is geen nieuws meer. Ik kan denk ook wel komen maar ik wacht altijd nog twee weken of dat het verandert dat ik met de kerstdagen nog kom. Vonder is ook getrouwd hè, ja dat stond in de krant die Westerhof vanmorgen hier kreeg. Ze gaan daar allemaal maar trouwen. Wij blijven hier wel rustig hoor. Zondag zijn wij naar Bouwman geweest hier in Düsseldorf. Dat is familie van Bouwman De Kleine Winst. Dat was nog weer eens wat anders dan op de kamer bij elkaar, maar zo'n zondagmiddag is niet veel. Ze waren al bang dat wij het er niet goed afgebracht hadden met het bombardement omdat wij zo lang weg waren gebleven maar dat was nu zo. Ik ben er met Timmerman naar toe geweest, die uit Delden, je weet wel die daar ik zoveel van gehad heb. Wij moesten nog maar eens terugkomen. Anders weet ik ook al niet veel meer en ik moet nog naar huis toe schrijven. Ze moeten eens weer proberen punten voor mij aan te vragen. Ik moet nog zien dat ik een nieuwe overjas krijg want het is hier niet warm. Ik hoop dat je mij weer eens vlug terugschrijft. Wees dan nu verder met je drieën gegroet van H. Veerman.
Mijnheer en mevrouw ik wens jullie nu maar vast een vrolijk kerstfeest en een voorspoedig nieuwjaar, want ik weet natuurlijk niet of ik nog kom voor die tijd. Ik hoop van wel, maar daar hangt zo veel vanaf.

Het lukt Harm om in de eerste helft van december 1942 met verlof naar Den Hulst te komen. Als hij terug is schrijft hij op 16 december:


In deze straat in Düsseldorf woonde Harm Veerman. Howeweg 10 is de hoekwoning helemaal links achterin. De huizen zijn in 1942 gebouwd.

Ik ben maandag goed overgekomen. Ik was om half acht over maar was erg moe. Dat ik ben vroeg naar bed gegaan. Toen ik maandag aan de Ommerdijk was, had ik nog al plezier maar nu niet meer. Alles staat mij tegen, maar dat zal weer beter worden. Dat is altijd zo als je met verlof geweest bent. Ik was nog met een vriend meer, maar die was ook al net zoals ik. Wij hebben wel twintig keer gezegd laten ze ons maar weer terugsturen. Daar hadden wij niets op tegen. Vandaag ging het al weer aardig beter. Nog wel niet zo hard maar de tijd ging toch wat beter en dat is het voornaamst, anders duurt de dag zo lang. De jongens waren al weer blij dat ik er was. Ze hebben mij van de tram gehaald want de koffer was ook erg zwaar en ik had er nog een van een jongen hier. Die had drie koffers en zodoende heb ik er maar een van hem overgenomen. Toen ik uit Zwolle ben vertrokken had ik er weer een uit Heino die moest ook naar Duitsland. Dat was een winkelbediende, nu in Duitsland niet, daar heeft hij ander werk, kalk lossen en dat viel hem niet zo erg mee, dat was hij niet gewoon. Anders weet ik ook al niet veel nieuws meer want ik ben hier nog maar weer twee dagen. Ik weet nog niet of Westerhof komt want je hoort niets, ik geloof er nog niet veel van. Ik hoop dat hij maar weg mag want anders heeft hij hier ook al niets. En nu wil ik dan maar eindigen. Wees dan verder met je drieën hartelijk gegroet van Harm en tot ziens. En nog vriendelijk bedankt voor het brood en de bonen.

Uit de laatste brief, door Harm geschreven op 14 maart 1943, blijkt dat hij weer een keer thuis geweest is en dat het voor hem steeds moeilijker wordt om in Duitsland te werken. Het is alsof hij de moed laat zakken.

Nu zal ik jullie maar eens even schrijven. Ik ben op het ogenblik goed dapper. Ik ben dinsdag goed overgekomen. Ik heb tot nu toe nog nergens van gehoord, het zal nog wel goed aflopen. Dinsdagavond waren wij om half zes hier. Ik was het reizen ook al zat. De jongens die waren al blij dat ik weer terug was. Wij hadden de eerste nacht al weer feest en nog wel vijf maal alarm in een nacht. Ik heb er niet veel van gehoord want ik was erg moe. De jongens hadden mij al een paar keer wakker gemaakt, maar dan draaide ik mij om en sliep weer gewoon door. Ik moest woensdag al weer aan het werk en dat viel mij nog niet zo erg mee. Ik ben dan ook elke dag nog een paar uur eerder weggegaan want ik (had) nog geen zin om weer aan het werk te gaan.
Vandaag is het zondag en nu moet ik vanavond al beginnen. Ik heb brandwacht dus zit er weer op dat ik deze week 77 uur moet werken en dat valt niet mee. Ik ben er nu kok bij want ik moet even wat aardappels koken anders krijgen wij vandaag niets. Het is hier erg stil op de kamer. Wij zijn maar met ons tweeën en er zijn er nog twee in bed. Die hebben vannacht gewerkt. Anders is het hier ook al hetzelfde, er verandert niet veel. Veel weet ik ook al niet te schrijven maar ik verlang al weer naar verlof want ik heb hier geen zin meer. Je kunt beter met verlof gaan dan heb ik nog wel zin, maar anders niet. Ik hoop dat ik maar gauw kom met groot verlof, dan zijn wij er vanaf. Dat zal misschien nog wel een poosje duren. Ik weet op het ogenblik niet meer te schrijven, ik moet nu eerst maar eens wachten tot ik weer een brief van jullie krijg en dan wil ik nu eerst maar eindigen. Wees met je drieën hartelijk gegroet van Harm.

Na deze brief is er geen brief meer bekend en waarschijnlijk ook niet door Harm geschreven. Het is dan ook niet precies duidelijk hoe het hem daarna is vergaan.
Vanaf 1943 namen de bombardementen op Düsseldorf toe. Mogelijk is de fabriek waar Harm werkte ook getroffen en kon hij er toen niet meer werken. Of hij toen in opdracht van Arbeitseinsatz ergens anders moest werken is niet duidelijk. In de familie gaat het verhaal dat hij gevlucht zou zijn. In elk geval kwam Harm bij een Duitse boer terecht, waar hij tot het einde van de oorlog heeft gewerkt.
Toen de oorlog was afgelopen probeerde iedere tewerkgestelde zo snel mogelijk weer naar huis terug te keren. Men sprong op treinen en alles wat maar rijden kon om zo snel mogelijk naar Nederland te komen. Het merendeel van de afstand werd echter lopend afgelegd. Hoelang Harm er over gedaan heeft is niet bekend, maar op een gegeven moment kwam hij bij Enschede de grens over. Daar werden de terugkerende arbeiders opgevangen. De meesten van hen zaten onder de luizen en hadden schurft. Voordat ze verder naar huis konden werden ze daar eerst ontsmet. Hierna kwam Harm gelukkig heelhuids weer thuis, zij het dat hij erg vermagerd was. De oorlogsperiode was voor Harm Veerman een onuitwisbare, nare herinnering die hem de rest van zijn leven niet heeft losgelaten.

* * *


HET LEVEN VAN EEN ONDERDUIKER IN NIEUWLEUSEN VAN 1943 TOT 1945 ________________________________________________________

Chris Vreugdenhil

Het was 1943 en ik was tuinarbeider in het Westland, in Honselersdijk. Ik ben in 1923 geboren en iedereen van mijn leeftijd moest naar Duitsland. Bij de Gereformeerde kerk waren de namen bekend van iedereen die naar Duitsland moest en een ouderling kwam met mij praten over wat ik zou gaan doen.
Al snel bleek dat de ouderling er voor was dat ik zou onderduiken en dat heb ik toen ook besloten te doen.
Ik heb me nog wel laten keuren voor Duitsland en ik heb het geld aangenomen dat je kreeg als je naar Duitsland ging.
Op zondagmiddag moesten we na de kerkdienst bij de kerkenraad komen en toen werden we toegesproken door de dominee.
We moesten op maandag 12 juli om 7 uur bij de bus staan die ons naar Den Haag zou brengen. We waren met z'n drieën en de schilder van het dorp, Rien Honselaar. Hij bracht ons weg, maar we moesten doen alsof hij niet bij ons hoorde. In Den Haag moesten we een treinkaartje naar Zwolle nemen. We wisten helemaal niet waar we naar toe gingen en mijn meisje (nu mijn vrouw) en ook mijn ouders wisten het niet.
We zijn in Zwolle aangekomen en van daaruit met de bus naar Nieuwleusen gegaan. We kwamen aan in de Kerkenhoek en hebben daar iets gedronken. Wij vroegen daar waar Albert Kleen woonde en nadat het ons was uitgelegd, zijn we naar hem toegegaan. Wij zagen daar bij aankomst een bus karnemelk staan en hij vertelde ons dat die melk voor het vee was. Daar snapten we niets van want bij ons in het westen was karnemelk op de bon. Albert Kleen nam de deksel van de bus en goot hem vol en wij maar drinken. David Aalbrecht bleef bij Kleen, Cor van der Hout ging naar weduwe Westerman aan het Oosteinde en ik ging naar Gerrit Jan Visscher aan de Veldweg. Gerrit woonde bij zijn ouders in en ik ben daar heel hartelijk ontvangen.

Hij was die dag jarig en 's avonds was het feest op de deel. Het was voor mij allemaal nieuw. Arend Jan Bouwman was ondergedoken bij Derk Jan Schoemaker en wij trokken veel met elkaar op. Het is jammer genoeg erg kort geweest, want in Honselersdijk hadden ze onze stamkaarten gevonden met de adressen waar we verbleven. Cor van der Hout werd opgepakt. Mevrouw Westerman was ze net te snel af en wist gelukkig te ontkomen. Daarna gingen ze naar Albert Kleen. Albert Kleen en David Aalbrecht werden opgepakt en ingeladen. Willem Kleen was ook thuis maar hem namen ze niet mee. Hij werd opgesloten in zijn kamer, maar hij had wel gehoord naar welk adres ze verder gingen. Hij heeft de deur van zijn kamer ingetrapt en is door het veld naar ons toegekomen om ons te waarschuwen. De dekens werden van mijn bed gehaald en op hun bed gelegd. Arend Jan en ik zijn als de weerga naar het bos gegaan en daarna in de haver gekropen. We waren er nog maar net toen we hoorden dat ze er waren. We bleven in de haver en daar werd ons het eten gebracht en 's middags kwam dominee Wassink ons stichtelijk toespreken. Toen hoorden we ook dat Gerrit Visscher was meegenomen. Ja, dat was een spannende dag. Mevrouw Visscher heeft wel ik weet niet hoeveel keer gezegd dat ze niet gelogen had, want op dat moment was ik er niet. Voor de naam Visscher hadden ze andere voorletters dan G.J., dus ze waren op het verkeerde adres.
Later ontdekte de familie Visscher dat op de eerste bladzijde van mijn bijbeltje mijn naam en adres geschreven stonden. Die bladzijde is er meteen uitgescheurd. 's Avonds kwam Jan Kleen me ophalen want ik moest naar een andere plaats. Ik kwam terecht bij Derk Jan Veldman in Oudleusen, waar ik ongeveer een week in het kalverhok heb gebivakkeerd. Daarna ben ik naar Hekman achter de christelijke school in Den Hulst gegaan. Ik werd er heen gebracht door Jan Kleen. Mijn kamer was in de hooiberg. Om in deze kamer te komen moest ik door het hondenhok kruipen. Ik nam het schot weg en als ik dan in de kamer was, zette ik het schot terug. Geen mens kon me dan vinden. Ik dacht lekker te kunnen slapen, want er stond ook een bed, maar ik kreeg toch een jeuk! Die was op het laatst niet meer te harden en ik dacht: ik moet eruit, want hier wordt ik gek van. De hond deed erg vervelend. Hij kende mij niet en ik kende hem niet. Ik heb hem toen een schop gegeven en gelukkig kon ik naar buiten kruipen.


De boerderij van Derk Jan Massier aan het Oosteinde op een foto van omstreeks 1960.

Ik ben op de boerenwagen gaan liggen en 's morgens mocht ik in het bed van de boer en de boerin slapen. (Die jeuk kwam door hooimijt.)
Ik heb daar gewoon op het land gewerkt en het beviel me goed. Na ongeveer 10 weken had de boer geen werk meer. Toen kwam ik terecht bij Wolter Zomer aan de Ommerdijk. Daar kreeg ik zoveel boeken te lezen dat ik dacht: ik wou dat ik maar bij een boer was. Ook ben ik nog bij dominee Wassink geweest, waar ik op de vliering tabaksbladeren heb zitten rijgen.
Gelukkig kwam er weer uitkomst en kwam ik bij Jente Visscher aan de Kringsloot. Na mijn verblijf aan de Kringsloot kwam ik bij Derk Jan Massier aan het Oosteinde. Na een poosje daar doorgebracht te hebben kwam ik bij Albert Kruithof aan De Meele. Daar waren nog meer onderduikers. Dat was wel fijn.
We kregen catechisatie bij Petter aan de spoorlijn. Samen met Sjoerd Kok, die bij Willem Westerman was, en Anton Bisschop hebben we genoten van de shag van vader Bisschop. Die was bij de spoorwegen en hij kreeg daar de shag. We werden wel eens 's nachts uit ons bed gehaald en dan liepen we heen en weer. Koud dat je het kreeg en ook slaap. Ook hebben we op een sloot geslapen waar een hek op lag. Met veel stro en zakken probeerden we nog een beetje warm te blijven. We hebben zelfs, ook in zakken, onder de roggegarven geslapen. Later ben ik naar Asse Visscher gegaan en daar heb ik ook een goede tijd gehad, totdat we op een morgen gewaarschuwd werden voor razzia's. De hele dag hadden we niets gezien. Samen met de jonge Asse ging ik met paard en wagen het veld in om knollen te plukken. Toen we terugkwamen stond de landwacht op het erf van Willem Westerman. Wij hielden het paard stil en wilden weglopen, maar de kogels vlogen ons al om de oren. Toen zijn we maar teruggelopen. Daar kregen we een flinke draai om de oren. Ik begrijp nog niet wat Asse Visscher toen tegen de landwacht heeft gezegd, maar hem hebben ze niet meegenomen. Jan van Ankum was al opgepakt en nog een paar onderduikers van De Meele. We gingen naar het café tegenover de Union en daar lagen we in het stro. We moesten zoveel mogelijk kleren meenemen, want we zouden naar vliegveld Eelde gaan. Na een dag of wat werden we in een auto geladen en ging het richting Meppel. Daar werden we met z'n vijven in een cel gestopt die eigenlijk voor één persoon bedoeld was. Bij ons in de cel was ook de godsdienstleraar Boelens uit Nieuwleusen en hij heeft ons geholpen en gesterkt. Na ongeveer 10 dagen werden we in een vrachtwagen gejaagd en gingen we richting Ommen, naar kamp Erika. Dat kamp zal ik verder maar laten rusten.
Op zondag 14 januari hadden we bezoek in het kamp. Asse Visscher had het geluk om dat weekeinde naar huis te mogen en was er dus niet bij. We hadden appel en werden in twee groepen gescheiden. Voor de ene groep was er bezoek en voor de andere niet. Toen kwamen er ineens vliegtuigen over die begonnen te schieten. Wij mochten niet weglopen, maar opeens rende iedereen toch. Ik dook weg achter een strobaal en riep Jan van Ankum nog toe: "Joh, ga liggen." Ik weet niet wat er toen met hem gebeurd is, maar later hoorde ik dat hij overleden was.
Ik was door mijn arm geschoten en lag met mijn hoofd op mijn armen. Mijn ene arm hing erbij. Dit gebeurde om 1 uur 's middags en 's avonds om 7 uur zijn we met een vrachtauto van de Wehrmacht naar Zwolle gebracht. Ik heb daar tot één week voor de bevrijding gelegen. De lopende patiënten werden ondergebracht bij mensen in Zwolle. Ik kwam terecht bij Dirk Pierik over de spoorlijn. De schuren waren daar allemaal gevorderd door de Duitsers. Op vrijdag at ik nog biscuitjes van de Duitsers en zaterdags rookte ik sigaretten van de Canadezen.
Met de bevrijding wilde ik weg uit Zwolle omdat er gezegd werd dat de stad beschoten zou worden. Dat is gelukkig niet gebeurd omdat een Canadese verkenner (Leo Major) de nacht voor de aanval ontdekte dat de Duitsers in alle stilte vertrokken waren.
Ik zou weggaan uit Zwolle maar omdat ik helemaal geen weg wist, bracht Dirk Pierik me weg. We kwamen opeens bij een spoorlijn en ik was zo blij, want ik dacht: als we die volgen, dan kom ik vanzelf wel bij De Meele. Dat was ook zo, maar ik had niet gedacht dat het zo ver was. Maar we waren vrij en het was een vriendelijk weerzien.
Ik kon nog niet naar huis, want het westen was nog niet bevrijd. Ik ben nog een weekje hier en een weekje daar geweest, totdat ik de IJssellinie over mocht.
Nadat ik was weggegaan ben ik na twee dagen reizen veilig en wel aangekomen bij mijn ouders en mijn meisje.

Dit is mijn verhaal over de belangrijkste momenten uit een bange maar ook gezellige tijd die ik mijn hele leven niet zal vergeten, want daarvoor heb ik teveel meegemaakt.
Ik heb heel veel te danken aan veel mensen uit Nieuwleusen en ik kom er nog graag. Ik heb er ook van alles meegemaakt, zowel trouwerijen als begrafenissen. Ieder jaar kom ik wel even naar Nieuwleusen en ik hoop dat, zolang als het gaat, vol te houden. Je kunt wel zeggen dat ik in twee dorpen leef.

* * *


EEN NEERGESTORTE BOMMENWERPER ________________________________________________________

Hendrik Schoemaker

Op 15 maart 1944 stortte er een Amerikaanse bommenwerper neer aan de Stouwe. Dat gebeurde omstreeks half één in de middag. We zaten aan tafel te eten toen we ineens een vreselijk lawaai hoorden. Buiten gekomen zagen we dat er een vliegtuig in brand stond. Er vielen stukken af. Het staartstuk kwam bij Snel aan de Stouwe terecht en een motor viel bij De Weerd tussen het huis en de hooiberg.
Toen wij zo stonden te kijken, zagen we ook nog iemand aan een parachute naar beneden komen. Die vertelde later dat hij op dat moment niet bij kennis was. Wonder boven wonder ging de parachute toch open en het bemanningslid kwam neer op zo'n 100 meter achter het huis van Gerrit Jan Prins. Daar moest hij zo snel mogelijk weg.
Timmerman Arend Jan Schuurman woonde in het Oosteinde aan de straat. Hij had een en ander ook gezien en liep de richting van de piloot op. Ondertussen wenkte hij de neergekomen parachutist dat hij zo snel mogelijk in zijn richting moest lopen. De man deed dat gelukkig. Het bleek te gaan om de Amerikaanse piloot David Talbott. Na de kennismaking bracht Schuurman hem naar de afgebrande woning van Brouwer aan de Middeldijk en verborg hem daar onder de heg.

De Engelse taal vormde echter een barrière tussen beiden en daarom werd Sybe Post er bij gehaald. Hij was onderduiker ij Meulman aan het Oosterveen 79 en kwam uit Huizum bij Leeuwarden. Sybe had kennis van de Engelse taal.


Dit toestel stortte op 15 maart 1944 neer aan De Stouwe.

Besloten werd dat Talbott 's avonds zou worden opgehaald en de nacht bij Meulman zou doorbrengen.
David Talbott kwam in november 1943 naar Engeland waar zich de bases bevonden vanwaar bombardementsvluchten op Duitsland werden uitgevoerd. Hij ontving zijn opleiding tot piloot in Amerika. Met een toestel van het type B-24 werden de missies naar nazi-Duitsland ondernomen. Aan boord waren tien bemanningsleden. Negen vluchten had men al gemaakt en de bemanning was er van overtuigd dat ook na de tiende vlucht het toestel weer veilig op de Engelse basis aan de grond kon worden gezet. Het zou echter anders uitpakken. Nadat de bemanning bommen had laten vallen op Hamburg en Hannover, werd de machine op de retourvlucht plotseling aangevallen door Duitse jagers. Waarschijnlijk nog boven Duitsland werd de B-24 geraakt.
De vlammen sloegen uit het toestel en de piloot kon zijn toestel niet meer onder controle houden. Talbott beval de overige bemanningsleden het toestel te verlaten. Twee van hen, de 25-jarige tweede luitenant Arthur Goldman en de even oude ook tweede luitenant Clifford Moriarty, overleefden dat niet. Talbott werd uit het exploderende toestel geslingerd en kwam in een weiland terecht.
Een paar dagen bracht Talbott door bij Meulman. Daarna is hij opgehaald en naar Meppel gebracht, gekleed in kleren van Post.

De boerderij van Meulman aan het Oosterveen.

17:19 16-2-2021 Daar werd hij van valse papieren voorzien. Na twee weken werd hij op de trein naar Amsterdam gezet. Het was bekend dat er op die dag weinig controle was in de trein. Iemand van het verzet vergezelde Talbott. De afspraak was dat als er gevaar dreigde deze man op zou staan, waarna Talbott zijn maatregelen kon nemen. Na aankomst in de hoofdstad werd Talbott op de trein richting Deventer gezet. Ook die rit verliep zonder problemen. In Deventer kreeg Talbott een adres waar hij moest wachten op bericht om verder te kunnen reizen.
Op een gegeven moment kwam dat bericht en kon hij, weer per trein, doorreizen naar Heerlen. Dat was een spannende reis. Er zaten Duitse soldaten in de trein en zelfs in dezelfde coupé als Talbott. Deze besloot te doen alsof hij sliep, maar ze tegelijkertijd goed in de gaten te houden. In Heerlen aangekomen werd Talbott opgewacht door iemand die hem naar een onderduikadres bracht. Daar verbleef hij drie weken, waarna hij via Maastricht naar de Belgische Ardennen kon ontsnappen.
Daar aangekomen ontmoette hij een andere Amerikaan die ook probeerde om weer naar Engeland te komen. Samen zijn ze een heel eind door België gelopen. Op een gegeven moment kwam zijn maat te vallen en brak een been. Toen moesten ze natuurlijk hulp hebben. Er kwam een gezin aanlopen, man, vrouw en een paar kinderen, hond bij zich, en men waagde het er op hulp te vragen. De man bleek een onderwijzer te zijn. Hij sprak ook Engels en door zijn bemiddeling is toen hulp vanuit een klooster geregeld. Daar is de patiënt ondergebracht en heeft hij de bevrijding van België afgewacht.
Via een pad, dwars door de Duitse linies, dat door Fransen gebruikt werd om drank naar België te smokkelen, kwam Talbott in Frankrijk. Daar werd hij twee dagen verhoord om te zien of zijn verhaal juist was en hij geen spion was. Nadat zijn verhaal in Engeland was gecontroleerd, waar hij als vermist stond vermeld, kon hij zijn tocht naar Engeland vervolgen.

Toen die vliegmachine daar aan de Stouwe lag, zijn wij er op een zondagmiddag naar wezen kijken. Er zaten toen een paar jonge Duitsers van een jaar of 16 à 17 achter een mitrailleur. Omdat ik zelf bij de mitrailleurs was geweest in militaire dienst zag ik wel dat het nog een goede was. We besloten die op te halen. Op een avond zijn mijn broer en ik er naar toe gegaan, maar helaas die goede mitrailleur was weg. Ik heb toen net zolang gezocht tot ik er een vond die nog een beetje redelijk was en waar nog een deksel op zat.
Overal op het land lagen hele ritsen patronen voor die mitrailleurs. We hebben ze aan gordels om ons lijf gewonden om zoveel mogelijk mee te krijgen naar huis. Toen we daar kwamen, hoorden we dat de kust niet al te veilig was en werd de buit zo snel mogelijk in het hol onder het hooi gestopt.
Het van de mitrailleur ontbrekende deel hebben wij een tijdje later bij Pinxsterhuis bij laten maken. Die vroeg of het een onderdeel voor een dorsmachine was, waarop bevestigend werd geantwoord. "Ja, dat dacht ik al," zei Pinxsterhuis.

De mitrailleur is later opgehaald door de groep van Jos Bonvanie en door hen op een auto gemonteerd. Zij wilden een overval plegen op een Duitse post. Ik zou de mitrailleur moeten bedienen, maar gelukkig is dat niet doorgegaan. Later werd de mitrailleur bij "Het Wiede Gat" in de grond gestopt, maar vrouwen hadden dat gezien en Duitsers hebben hem daarna gevonden.

Een week eerder, op 8 maart 1944, stortte een Amerikaanse bommenwerper van hetzelfde type neer aan Den Oosterhuis nabij Balkbrug. Dit is een foto van het toestel dat daar neerkwam.

* * *


DE BEMANNING VAN DE BOMMENWERPER ________________________________________________________

Op 15 maart 1944 werd om ongeveer 12.20 uur de Amerikaanse viermotorige B-24 bommenwerper "My ass'am dragon" aangevallen. Op de terugweg van Duitsland werd het aangevallen door een viertal Duitse jagers. Een van de vier motoren werd geraakt en het toestel raakte in brand. Zeven leden van de bemanning, waarvan enkele gewond, kwamen aan een parachute naar beneden en landen op diverse plekken in de buurt van Ommen. Twee bemanningsleden kwamen om. Om 12.25 uur explodeerde het toestel. De bewusteloze gezagvoerder kwam als door een wonder nabij De Stouwe aan een geopende parachute naar beneden.

Het officieel opgestelde rapport van de crash luidt:
At approximately 12:20 at 52°35' N. 06°40' E, AlC No. 332 was hit by the first attack from four FW 190's who came in from 10:00 o'clock out of the sun and from out of contraiIs and in a steep dive, firing on AlC No. 332 which was in the low left element. Number 3 engine burst into fIames which soon spread over the aircraft. Seven (7) chutes were seen to open at 12:24 and two more were seen going through the clouds without chutes open, presumably making a delayed jump. The aircraft was then seen to go into a tight spin and exploded at approximately 12:25.

De bemanningsleden van de B-24 waren:
1e luitenant David E. Talbott, kapitein bij de 8ste Airforce, 44ste bombardementsgroep, gezagvoerder.
2e luitenant Lemoine Henry Clausen, copiloot.
Sergeant Ernest Wayne Arbon, boordwerktuigkundige.
Sergeant Raymond E. Swick, marconist.
2e luitenant Arthur Goldman, navigator (omgekomen, foto links).












2e luitenant Clifford F. Moriarty, bombardeur (omgekomen, foto rechts).
Sergeant Jack D. Williamson, borstvensterschutter.
Sergeant Herman Carl Gasser, borstvensterschutter.
Sergeant Sammy Wayne Haddock, buikschutter.
Sergeant Cecil H. Sympson, staartschutter.
De beide omgekomen vliegers werden op 17 maart op het nieuwe gedeelte van de Algemene Begraafplaats begraven. Zij kregen een rustplaats op het in de noordoost hoek gelegen gedeelte algemene graven. Op hun graven werd een houten kruis geplaatst, voorzien van hun naam en herkenningsteken. Op 20 februari 1946 werden hun stoffelijke overschotten overgebracht naar de Militaire begraafplaats te Margraten.



De graven van Arthur Goldman en Clifford Moriarty op de begraafplaats aan de Ds. Smitslaan.


Deze tekening werd in 1946 gemaakt van het grafteken dat op het graf van de omgekomen vlieger Arthur Goldman stond op de begraafplaats te Nieuwleusen. Of de datum 14 maart 1944 ook op het kruis stond of dat dit een vergissing is, is niet meer te achterhalen. De bijgeschreven tekst luidt:
"Hier rust de trouwe vlieger en bevrijder ARTHUR GOLDMAN. Ver van zijn ouders, ver van zijn land weggerukt uit hun midden. Lang heeft deze vlieger evenals anderen om de VRIJHEID gevlogen. Hij gaf zijn leven voor de VRIJHEID."


* * *


ONTMOETING NA 42 JAAR ________________________________________________________

In september 1986 bracht David Talbott, piloot van de aan De Stouwe neergestorte bommenwerper, weer een kort bezoek aan Nieuwleusen. Samen met Sybe Post haalde hij toen herinneringen op. Ze bezochten de boerderij van Meulman waar Talbott in 1944 enkele dagen verbleef. Hij wist nog precies de plek waar hij verborgen was. Boven in de nok van de boerderij was tussen het hooi en stro een ruimte gemaakt die via een gangenstelsel tussen de stropakken door bereikt kon worden. Het daglicht kwam via een klein raampje naar binnen.
Na drie dagen in die schuilplaats te hebben doorgebracht werd David Talbott in kleren van Sybe Post en op een fiets naar Meppel gebracht. De verzetsgroep daar zorgde voor valse identiteitspapieren en zo kon hij met de trein naar Amsterdam gebracht worden.


Aan de achterkant van de boerderij van Meulman in de nok was de schuilplaats gebouwd. Door het kleine raam onder de punt van het dak kwam het daglicht binnen.


Sybe Post (links) en David Talbott met hun echtgenotes achter de boerderij van Meulman aan het Oosterveen.

Van daar werd hij op de trein naar Deventer gezet en later ging hij naar Heerlen. Via de Belgische Ardennen bereikte hij na enige tijd de geallieerde linies.

Het "kamertje" in de nok van de boerderij aan het Oosterveen was ook de schuilplaats van Sybe Post, die ongeveer drie-en-half jaar in Nieuwleusen ondergedoken zat. De kinderen van Meulman mochten van niets weten en alleen als die naar school waren en 's nachts kon hij zijn schuilplaats verlaten. Dan mocht hij in de woonkamer komen, maar ook dat was niet altijd zonder gevaar. Toen de Duitsers eens een inval deden verborg Sybe zich in de bedstee achter grootmoeder Meulman, die daar ziek in bed lag.
Sybe Post was onder de naam Gait Jan actief in het verzet. Buiten op het erf van Meulman was in de hooiberg een radio verborgen en ook illegale pamfletten waren daar opgeborgen.

* * *


BRIEVEN VAN BART VAN DER GRAAF ________________________________________________________

Barteld, roepnaam Bart, van der Graaf, geboren in Nieuwleusen op 27 februari 1922, was knecht bij bakker Wind in Ommen. Hij moest onder andere brood naar kamp Erika brengen. Daarom beschikte hij over een door dit kamp uitgegeven Ausweis.
Toen Bart van der Graaf moest onderduiken vond hij een schuilplaats bij een bakker in Apeldoorn. In 1944 bracht hij ter gelegenheid van een verjaardag een bezoek aan zijn ouders aan de Ommerdijk in Nieuwleusen. Op de terugreis naar Apeldoorn is hij bij een controle in Epe uit de bus gehaald en gevangen genomen. Hij werd overgebracht naar de strafgevangenis in Arnhem, waar strenge regels golden.
Vanuit Arnhem, waar hij niet zo lang is geweest, werd hij overgebracht naar kamp Amersfoort. Daar verbleef hij ongeveer vijf maanden en omstreeks augustus 1944 werd hij op transport gesteld naar Duitsland. Bart van der Graaf schreef enkele brieven naar zijn ouders.


Toegangspoort gevangenenkamp Erika (foto: Stichting OudOmmen.nl).

Deze correspondentie is bewaard gebleven, evenals enkele brieven die zijn kameraden na de oorlog aan zijn ouders schreven. In zijn brieven liet Van der Graaf zich hoegenaamd niet uit over de toestanden in de kampen, dit om zijn ouders niet te verontrusten. Nu weten we hoe verschrikkelijk het daar geweest moet zijn.

De familie verleende ons toestemming de brieven op te nemen. De eerste brief draagt het poststempel 29 juni 1944:

Amersfoort.

       Beste Vader en Moeder,
       Broers en Zusters.

B.v.d. Graaf.
Block 107 nr. 10729.

Hierbij laat ik jullie weten dat ik nog goed gezond ben en hoop van jullie hetzelfde. Het is alweer een hele tijd geleden dat ik voor het laatst thuis ben geweest. Ik heb de brief die jullie geschreven hebben in Arnhem ontvangen maar het geld nog niet. En hoe is het thuis, heeft vader nog altijd werk. En hoe is het in Apeldoorn, zijn ze daar nog allemaal gezond? Nou ik heb hier niks te klagen in het kamp hoor. En jullie mogen ook geld sturen, maar niet meer als twintig gulden per maand. En dan mag jullie ook weer terug schrijven. Dus ik verwacht zo spoedig mogelijk een brief. Het weer is nog niet zo mooi naar de tijd van het jaar. En gaat Johan nog altijd naar de ambachtsschool? Nou verder heb ik ook al niet veel nieuws, dus maar weer tot de volgende brief.
Allemaal de groeten van Bart.
- - - - - -

     Beste Ouders en Br. en Zuster.

Hierbij wil ik jullie nog een briefje schrijven, dat ik nog steeds dezelfde ben en hoop van jullie hetzelfde. Ik heb gehoord van wachtmeester Van Soest dat Mienie er geweest is met nog één meer, dat was Klaasje zeker. Nou ik kom niet weer op Soesterberg, dat is voorgoed afgelopen want er is bij ons een gevangene weggelopen en nu mogen wij niet meer uitrukken. Maar ik zit op het ogenblik bij de Luftwaffe, nou dat is lang niet best hoor, wij krijgen haast geen eten. Ik zit bij het munitiedepot. Wij met ons vijven en wij doen niets anders dan bommen laden in de vliegmachines, nou dat is een gevaarlijk werk. Verleden week is er bij ons een ernstig ongeluk gebeurd. Er is een bom ontploft en dat is iets vreselijks.
Ik ben niet gewond maar wel geschrokken, ik kan er nu nog haast niet van schrijven. Er waren vijf doden en wel mijn beste kameraden. Ja, jullie mogen mij niet bezoeken want daar mag geen mens komen waar wij werken, dus spaar de moeite. Ik vond het heel mooi dat jullie mij opgezocht hebben. En dat Mienie en Klaasje voor niets gekomen zijn dat is erg jammer. En ik heb mijn schoenen ook gekregen en mijn scheergerei, dus daar ben ik ook weer mee onder de kap. En nu nog iets anders, als jij nog een roggebrood of wat anders hebt, moeder, nou dan is dat hartelijk welkom want ik krijg hier niet veel en het is hard werken. Dus als je nog wat bij elkaar kunt trommelen dan heel graag. Misschien heeft Wind ook nog wel wat voor mij, want met die man werk ik hier op het werk, dus dan komt het wel bij mij terecht. En doe ook de groeten in Apeldoorn en bedank ze voor die shag enz. Nu ik moet eindigen want er is onraad.
Nu allemaal de hartelijke groeten van Bart en
hou moed ons land zal nooit een duitse provincie worden.
Doe ook de groeten aan de verdere familie en kennissen en ook aan Wind.
Stuur het pakje naar
      J. Smeuding
      Schimmelpenningstraat 43
      Amersfoort.


Onderstaande brief is omstreeks augustus 1944 geschreven en door iemand uit de trein gegooid. Langs de spoorlijn werd deze laatste brief van Bart van der Graaf gevonden.

Aan den Heer Joh. v.d. Graaf
Ommerdijk 69
Nieuwleusen (Overijssel)

        Beste ouders.
Hierbij wil ik nog een paar woordjes schrijven, ik ben goed gezond en hoop van jullie hetzelfde. Wij zijn op het ogenblik onderweg naar Berlijn en waar wij verder naar toe gaan dat weet ik nog niet maar dat schrijf ik later wel als ik op de plaats van bestemming ben. Wij mogen geen koffers ontvangen, dus wij weten nog niet waar wij heen gaan. Maar ik moet weer eindigen want die mijnheer moet de brief meenemen. Nu de groeten van Bart en hoop tot spoedig weerziens

daaaag.

- - - - - -

Na de oorlog vroeg de familie aan enkele personen die met hem gevangen zaten om informatie over de omstandigheden waaronder Bart was overleden. Uit de ontvangen brieven wordt de ware toedracht duidelijk.

Amsterdam 17 Juli '45.

Weledele Heer.

Daar mevrouw v/d Berg gisteravond bij mij thuis geweest is, en ik helaas niet thuis was, zal ik U persoonlijk maar even een briefje schrijven.
Verleden jaar September heb ik Uw zoon leren kennen in Spremberg, waar wij in een bekledingslager moesten werken. Uw zoon heeft mij toen zijn belevenissen verteld. Zo hij vertelde werd hij gegrepen toen hij van huis naar Apeldoorn terugkeerde, waar hij bij een bakker was ondergedoken. Na in Arnhem in de strafgevangenis te hebben gezeten werd hij overgeplaatst naar Amersfoort. Of U van zijn verblijf in het concentratiekamp op de hoogte bent, weet ik niet, mocht u echter daar iets van willen weten dan schrijft u maar, dan zoek ik de kampgenoten van hem wel op. Van Amersfoort werd Bertus naar Berlijn gestuurd.


Het door kamp Erika uitgegeven Ausweis van Bart van der Graaf.

Daar ik goed met hem bevriend was, weet ik dat hij wel naar huis heeft geschreven, doch nooit een antwoord terug heeft ontvangen. Bertus was toen geen gevangene meer en mocht gaan en staan waar hij wou. In Januari werden wij plotseling teruggeroepen naar Berlijn, vanwaar wij naar Dachau bij München werden getransporteerd. Wij werden van Dachau uit in troepen naar andere plaatsen gestuurd. Bertus kwam toen in München terecht, waar hij puin moest ruimen in een kazerne. Op een stormachtige dag is toen een schoorsteen omgevallen, met het U bekende treurige gevolg. Volgens de jongens die daar bij hem werkten, heeft Bertus niet geleden, daar hij op slag dood was. Ook was hij niet verminkt, zodat het wel leek of hij van schrik was overleden.
Mocht U nog verdere inlichtingen willen hebben, dan schrijft U maar even terug, daar ik, indien mogelijk, U gaarne alle gewenste inlichtingen zal geven.
        Hoogachtend,
        J. ten Hoorn Boer.

Amsterdam 22 Aug. 1945.

     Weled. Heer.
Daar ik enige tijd niet thuis ben geweest, heb ik uw brief niet kunnen beantwoorden. Ik zal dat nu nog even doen.
U vraagt of wij na Sept. nog post ontvingen. Jazeker, alhoewel niet veel. Er zijn zelfs nog brieven aangekomen, die in Jan. '45 geschreven waren. Ik echter heb mijn laatste brief van October ontvangen. Over zijn familie had Bertus het vaak, vooral als we samen luchtbeschermingsdienst hadden en we brieven hadden zitten schrijven. Hij had ook nog enige foto's bij zich. U vraagt verder of ik ook weet waar Bertus begraven is. Op die vraag zal niemand U antwoord kunnen geven. Bertus zou op een Woensdag begraven worden en enige vrienden mochten mee gaan. Hij zou vanuit de kazerne begraven worden, dus wij daar heen. Daar lag hij echter niet en men stuurde ons naar het ziekenhuis. Daar was hij wel geweest, doch reeds naar het kerkhof gebracht. Toen wij daar kwamen en naar hem vroegen, wisten ze echter van niets, doch ze dachten dat zijn rustplaats in een massagraf zou zijn, daar er dagelijks enige honderden werden begraven. Ik heb nog gevraagd hoe die werden begraven en ze vertelden mij toen, dat het met veel plechtigheid ging en met veel bloemen. Over de eigendommen van Bertus hoop ik u nog eens iets te kunnen schrijven. Ik weet wie ze heeft, doch ik kan niet op de naam van die man komen. Die man was een fascist, dus ik denk wel dat hij hier of daar in een kamp zal zitten, zodat hij niet weg kan lopen. Mocht ik die naam te weten komen, dan schrijf ik wel weer even. Mocht u nog iets willen weten, schrijft u dan maar gerust. Zover ik kan zal ik u dan antwoorden. Verders vele hartelijke groeten,

J. ten Hoorn Boer
Warmondstraat 44h.
Amsterdam (W).
- - - - - -

Spanbeek, 10 Sept. 1946.

Geachte familie.
Naar aanleiding van uw schrijven over uw zoon Bertus wil ik u gaarne enige inlichtingen verstrekken. Ik ben in April 1944 in het kamp Amersfoort terecht gekomen. Daar heb ik Bertus leren kennen. Daar hebben we samen gewerkt in het buitencommando en zo hebben we daar 5 lange maanden doorgebracht totdat we naar Duitsland gebracht werden, waar ze ons te werk stelden, eerst naar Berlijn.
Daar hebben we gewerkt in een bekledingslager. Het was er wel hard werken, maar ja, we waren 's avonds vrij, we konden de stad in en 's avonds om 10 uur moesten we weer in het Lager zijn. Het eten wat we kregen was wel goed maar veel te weinig, maar ja, we deden het er mee. Daar zijn we geweest tot omstreeks Januari 1945. Toen zijn we naar München gebracht en daar hebben we gewerkt aan de afbraak van huizen en daar is Bertus gebleven. Ja beste mensen, het valt mij zwaar u te schrijven hoe hij is overleden, maar omdat u gaarne inlichtingen over hem had, zal ik dit ook proberen te schrijven.
We gingen op een morgen met een groep jongens weg om een school af te breken die gebombardeerd was. We waren naast elkaar aan het werk op ongeveer 5 meter afstand en er was die dag nogal een beetje wind en er stond nog een schoorsteen op dat huis en die stond helemaal vrij en die schoorsteen is omgewaaid en Bertus is er onder geraakt. Ik was het eerst bij hem, maar helaas hij was al dood. We hebben hem naar binnen gedragen en de dokter kwam, maar er was niets meer te doen.
Ja beste mensen, u neemt het me toch niet kwalijk dat ik dit niet eerder geschreven heb, maar heus ik had er de moed niet toe u dit te schrijven, totdat er een vrouw uit Apeldoorn bij ons kwam. Die heb ik gevraagd of ze die mensen kende. Ze zei toen "Nee, maar ik kan wel navragen waar ze wonen". Toen heb ik die foto meegegeven en haar gezegd dat hij in Duitsland is overleden. Ik heb daar toen alles van Bertus moeten inleveren, alles wat hij bezat en toen hebben ze gezegd "Dit alles sturen we naar zijn huis", maar ik vertrouwde het niet en heb me deze foto van Bertus eigen gemaakt en zijn vulpenhouder, die heb ik nog altijd in mijn bezit. Ik wil u deze gaarne teruggeven, maar ik wist nog steeds geen goed adres. Als u zo goed wilt zijn schrijft u me dan nog een brief. Hierbij sluit ik die foto maar weer in de brief. Als u nog een foto van Bertus hebt, stuurt u mij s.v.p. een.
        gegroet
        P. Franssen
        Hoeve A 19 Spanbeek. (L).


Het Ministerie van Justitie verschafte in september 1950 definitief duidelijkheid over het lot van Bart van der Graaf.

Na de oorlog werd het Ausweis van Bart van der Graaf aangetroffen in het Sophia-ziekenhuis in Zwolle. Hoe het daar terecht is gekomen, is niet duidelijk. De familie kreeg het teruggestuurd met dit briefje:

Mijnheer v.d. Graaf,

Ingesloten een Ausweis, gevonden in onze administratie, als een "zoete herinnering" aan voorbije oorlogsjaren. De Lagerführer Diepgrond*
zal thans wel met z'n handen in het haar zitten.
                Gem. Sophia-Ziekenhuis
                Zwolle
______________________________________
* Karel Lodewijk Diepgrond, een voormalige politieagent, werkte aanvankelijk als tolk voor de Duitse Sicherheitsdienst. In 1941 werd hij benoemd tot commandant (Lagerführer) van het concentratiekamp Erika bij Ommen. Als gevolg van moord, mishandeling, ziekte en ondervoeding kwamen hier tussen 1942 en 1945 zeker 170 gevangenen om het leven. Diepgrond maakte ook deel uit van de zogeheten knokploeg van Erika, die vanaf september 1944 de wijde omgeving van Ommen terroriseerde. Bij deze razzia’s vielen ten minste negen dodelijke slachtoffers.
(bron: OudOmmen.nl)

* * *


HERINNERINGEN AAN DE OORLOG 1940-1945 ________________________________________________________

Klaas Borgers

10 mei 1940, 's morgens tegen 4 uur hoorde ik vliegtuigen overkomen. Ik ben vlug uit mijn bed gestapt, naar buiten gerend en zag eskaders Duitse oorlogsvliegtuigen vanuit het oosten westwaarts overvliegen. Al spoedig kwamen er meer mensen naar buiten. Sommigen meenden dat ze naar Engeland vlogen om daar de boel plat te gooien.
Thuis werd vlug de radio aangezet en uit de berichten bleek dat de vliegtuigen wel degelijk tegen Nederland werden ingezet. Zo overviel Duitsland ons verraderlijk, ondanks regelmatige verzekeringen dat onze neutraliteit geëerbiedigd zou worden.
Onze gedachten gingen allereerst uit naar mijn broer die als soldaat gelegerd was in de Grebbelinie. Hoe zou dat aflopen? We hadden er nog geen idee van dat de oorlog vijf lange jaren zou duren. Behalve dat Brug 6 werd opgeblazen en 23 Duitse militairen te paard richting Lichtmis trokken (de volgende dag deed het gerucht de ronde dat ze allemaal waren doodgeschoten vanuit de Hasselter toren, wat sommigen ook nog geloofden), merkten we de eerste dagen niet veel van de oorlog. Alleen de radio gaf weinig opwekkende berichten door.
Ook op de Pinksterdagen 12 en 13 mei was het stralend weer, maar de oorlog verliep steeds ongunstiger. Toen het bericht kwam dat koningin Wilhelmina naar Londen was vertrokken, waren we verbijsterd en begrepen dat onze jongens voor een verloren zaak vochten.
Toch ondervonden de Duitsers meer tegenstand dan waarop ze hadden gerekend en omdat de capitulatie van Nederland niet snel genoeg ging, bombardeerden ze Rotterdam.
De regering begreep dat verder bloedvergieten zinloos was en het Nederlandse leger onder generaal Winkelman capituleerde. Daarna was het een angstig afwachten hoe onze jongens het er hadden afgebracht. Na enkele weken kwamen ze terug uit krijgsgevangenschap en het leven nam weer zijn normale loop.


Wanneer je voor je beroep een fiets nodig had, kon je een vrijstelling krijgen zodat jouw fiets niet gevorderd kon worden.

De pakhuizen in het westen zaten boordevol waardevolle importgoederen. Grote hoeveelheden van deze goederen werden door de Duitsers gevorderd en naar de "Heimat" gesleept. Zo werd bijvoorbeeld tweederde van de aanwezige tabak naar Duitsland uitgevoerd. Geleidelijk kwamen steeds meer goederen op de bon. Vooral fietsbanden werden schaars. Banden waren zeer belangrijk voor de mensen, want praktisch iedereen was afhankelijk van de fiets.
Ook benzine werd schaars en je zag steeds minder auto's. De paardentractie kwam daarvoor in de plaats. Op gezette tijden werden door de Wehrmacht paarden gevorderd. De boeren kregen er wel een goede prijs voor, maar dat geld kwam wel uit de Nederlandse schatkist.
Steeds meer auto's werden uitgerust met zogenaamde gasgeneratoren, achterop de auto gebouwd of op een karretje gekoppeld aan de auto. De generatoren werden gestookt met hout, turf of antraciet. De druk van de Duitsers, bijgestaan door uitsgezinde personen zoals NSB'ers, werd steeds groter. De militaire successen van het Duitse leger waren zeer groot en sommige mensen dachten dat Duitsland de oorlog zou winnen, maar het overgrote deel van de bevolking was ervan overtuigd dat Duitsland het op de duur zou verliezen.
Op 22 juni 1941 viel de Duitse Wehrmacht de Sovjet Unie binnen. Ook hier grote successen. Tot aan Stalingrad. Daar werden de Duitse troepen definitief tot stilstand gebracht en tot de terugtocht gedwongen. We dachten dat de oorlog nu wel niet zo lang meer zou duren, maar wisten niet dat het Duitse oorlogspotentieel zo groot was en de tegenstand zo taai zou zijn.


Brief van burgemeester Backx aan de gemeenteraad waarin hij meedeelt dat deze wordt afgeschaft en vervangen door een commissie van vijf raadsleden. Het briefpapier van de gemeente was links onder voorzien van het nummer K2665. Zie voor de betekenis daarvan bijlage 2.

In december 1941 viel Japan bij Pearl Harbour de Amerikaanse vloot aan. Ook Nederlands Oost-Indië werd door de Japanners bezet en enkele jongens uit Nieuwleusen raakten in krijgsgevangenschap en moesten werken aan de Birmaspoorlijn. Met hen in contact komen was vrijwel onmogelijk. Alleen lukte het soms via het Internationale Rode Kruis. De familie en verloofden verkeerden gedurende de hele oorlog in grote onzekerheid.
Geleidelijk werd de weerstand tegen de bezetter groter en kwam de ondergrondse tot stand. De bezetter kreeg gebrek aan arbeidskrachten en riep jongens van 18 jaar en oudere werknemers op. Velen voelden er niets voor om als dwangarbeider naar Duitsland te gaan en doken onder. De ondergrondse was hierbij ook zeer actief en onderduikers uit Nieuwleusen en van elders werden hier ondergebracht.
Het grote aantal onderduikers bracht een nieuw probleem met zich mee; ze ontvingen geen distributiekaarten maar moesten wel eten. Overal in het land werden distributiekantoren overvallen. Ook op het distributiekantoor van Nieuwleusen werd een overval gepleegd, die helaas mislukte.
Geleidelijk aan kwam de geallieerde oorlogsmachine op gang en begonnen Engelse bommenwerpers 's nachts Duitse steden te bombarderen. Eerst zeer bescheiden, maar na verloop van tijd in grote aantallen. Later kwam ook de Amerikaanse luchtmacht in actie en begon overdag Duitse steden te bombarderen. Op de terugweg werden de vliegtuigen bestookt door Duitse Messerschmitts en Focke-Wulfjagers. Veel bommenwerpers, zowel Engelse 's nachts als Amerikaanse overdag, werden neergeschoten. Soms vonden luchtgevechten plaats tussen Duitse en geallieerde jagers. Aanvankelijk waren ze tegen elkaar opgewassen, maar na verloop van tijd werden de Engelse Spitfires en Amerikaanse Thunderbolts sneller en waren beter bewapend. Ze kregen de overhand in de lucht en werden tenslotte heer en meester boven West-Europa. Bij een luchtgevecht boven Nieuwleusen werd een Amerikaans vliegtuig getroffen door een Duitse jager en stortte neer vlak bij de boerderij van de familie Klunder-de Weerd. Gelukkig vloog het toestel niet in brand en bleef de schade beperkt.


De bezettende macht kwam steeds meer in het nauw en nam steeds strengere maatregelen. De druk op de bevolking werd steeds groter en de jacht op onderduikers intensiever, daarbij vlijtig geholpen door de Landwacht.
In mei 1943 kwam het bevel dat alle voormalige militairen terug moesten in Duitse krijgsgevangenschap. Grote onrust was hiervan het gevolg. Begrijpelijk. Uitgezonderd werden diegenen die in het bezit waren van een zogenaamde Ausweis.
Deze Ausweisen werden uitgereikt aan personen die onmisbaar waren voor de voedselvoorziening en nog enkele categorieën. De uitgifte ervan werd verzorgd door de plaatselijke bureauhouder van de voedselcommissaris. In Nieuwleusen was dat F.A. Schiphorst, die zijn kantoor had aan de Ommerdijk. Drukke tijden braken aan voor hem en zijn assistenten, want plotseling was iedereen betrokken bij de voedselvoorziening. Die beperking werd zeer ruim genomen en ik geloof niet dat iemand teleurgesteld werd. De bezetter had wel bepaald dat een functionaris van de Landstand met zijn handtekening zijn fiat moest geven. Die heeft daar, voor zover ik weet, nooit moeilijk over gedaan.
De Landstand was een door de bezetter in het leven geroepen organisatie waar iedere boer automatisch lid van was. Naar zijn mening werd niet gevraagd. Ongevraagd werd ook elk "lid" een weekblad toegestuurd.


De kranten werden steeds kleiner en het papier voor andere doeleinden schaarser, maar het blad van de Landstand werd ruim van papier voorzien. Het was allemaal propaganda. In het begin stuurden veel boeren de krant terug, vaak met het verzoek van toezending verschoond te blijven. Tevergeefs, en op den duur stopten ze met het terugzenden. Het was ook nog wel gemakkelijk een beetje papier in huis te hebben. Onze buurman, Jan de Lange, heeft consequent tot het laatst toe de krant teruggezonden. Zodra de krant bezorgd was, klom hij op zijn fiets en bracht het blad terug naar het postkantoor.
Voor de Landstand moest betaald worden en iedere "abonnee" kreeg een aanslag toegestuurd. Velen weigerden te betalen. Diverse aanmaningen werden verstuurd en toen dat onvoldoende hielp, werd gedreigd met de deurwaarder. Maar de toestand werd steeds penibeler en van de dreigementen kwam niets terecht.

Het was niet zo dat de mensen in zak en as verkeerden, zelfs niet in het begin toen Duitsland nog onoverwinnelijk scheen. Er waren wel mensen die het niet meer zagen zitten, maar verreweg de meesten waren er van overtuigd dat Duitsland zou worden verslagen, vooral toen Amerika bij de oorlog werd betrokken. Er werd ook gelachen en ontelbaar was het aantal moppen dat de ronde deed. Vooral Hitler moest het ontgelden.


Brief van burgemeester Backx aan de Boerinnenbond dat de vergadering toch door kan gaan omdat die uitgaat van de Landstand.

Eén mop vond ik goed gevonden: "Weet je hoe Hitler in Friesland genoemd wordt?" "Jelle Gapstra." "En in Rusland?" "Slarotdiemof." "En in China?" "Hang Kreng Hang." "En in Spanje?" "Donderop." "En in Portugal?" "Lopez de zee in."
En zo waren er nog wel enkele namen.

Toen de geallieerde luchtmacht de heerschappij in de lucht had veroverd, werden veel strategisch belangrijke doelen onder handen genomen. Vooral het spoorwegverkeer moest het ontgelden. De locomotieven werden kapot geschoten en opeens was machinist en stoker een levensgevaarlijk beroep geworden. De stations werden gewaarschuwd als Amerikaanse jagers boven ons land werden gesignaleerd. Ze staken dan een geel-blauwe vlag uit als waarschuwing voor de reizigers, die dan zoveel mogelijk achter in de trein gingen zitten.


Station Dedemsvaart-Spoor werd in de oorlogsjaren flink gehavend.

Op een keer moest ik met de trein van Heino naar Zwolle. Hoewel de waarschuwingsvlag uithing, dacht ik: "Ik ga maar in het voorste rijtuig zitten. Op zo'n klein eindje zal er wel niets gebeuren." Ik wilde net in de trein stappen toen er een oorverdovend geknetter weerklonk: een vliegtuig nam de locomotief onder handen. Ik zocht zo snel mogelijk dekking, maar je voelt je niet lekker als aan weerskanten de kogels in de grond slaan. Gelukkig liep bijna alles goed af. Een paard, dat voor het station stond, werd getroffen en moest worden afgemaakt. Ik nam me voor niet meer per trein te reizen, maar daar is niet veel van gekomen.
Ook het verkeer over de weg werd beschoten. Er werden putten naast de weg gegraven waarin zo nodig geschuild kon worden. Kon je in geval van beschieting achter een dikke boom schuilen, dan zat je goed. Wel moest je er voor zorgen aan de schaduwkant van de boom te gaan staan, want de vliegtuigen vielen altijd aan met de zon in de rug.

In mei 1943 brandde de molen in Den Hulst af ten gevolge van vonken uit een gasgenerator. Er woei een strakke noordoosten wind en alles was kurkdroog en de brandspuit kon weinig tegen de vlammenzee beginnen. De brandweer van Staphorst werd nog te hulp geroepen, maar het was al te laat. Wel bluste deze brandspuit de brand van het huis van Arend Mannen aan de overzijde van de Dedemsvaart. Het huis was door overvliegende vonken en stukken gloeiend zink van de molen in brand geraakt. Alleen een gedeelte van het dak ging in vlammen op en zo had de Staphorster brandweer toch nuttig werk gedaan.

Het oorlogsgeweld kwam steeds nader. Reikhalzend keken we uit naar de invasie vanuit het westen. De Engelse zenders stelden die steeds maar weer in het vooruitzicht. Het duurde allemaal zo lang meenden wij, niet wetend welk een gigantische voorbereiding zo'n invasie vergde. Het moest allemaal tot in de perfectie georganiseerd worden, want als de invasie mislukken zou, dan was de ellende niet te overzien.
Op 6 juni 1944 was het dan eindelijk zover. De geallieerde troepen kwamen in Frankrijk aan wal. De invasie werd door de bevolking met groot enthousiasme ontvangen, behalve door degenen die met de Duitsers samenspanden. Maar Hitler beloofde door middel van een geheim wapen de krijgskansen te doen keren. Vooral de V2 was een geducht wapen, dat in en rond de havens van Antwerpen en Londen grote schade aanrichtte. Ze werden vanaf een betrekkelijk kleine lanceerinrichting afgevuurd.


De molen met het molenaarshuis in Den Hulst.

Zo'n lanceerinrichting was er in de bossen van Hessum, in de buurt van speeltuin Madrid ten zuiden van de Vecht tussen Dalfsen en Vilsteren.
Ook werden V2's afgevuurd vanaf het landgoed Mataram bij Dalfsen. Ongeveer 10% van de lanceringen mislukte en dan kwam zo'n V2 met donderend geweld weer naar beneden.
Nadat er zo'n honderd raketten waren afgevuurd werd de lanceerplaats ontmanteld en ergens anders weer geformeerd. Zo heb ik de verlaten lanceerplaats in Hessum eens bezocht. Het stelde niet veel voor. Een plek van misschien 25 meter in het vierkant. Het stonk er enorm naar spiritus. Ik neem aan dat de raketten aangedreven werden door alcohol. In de grond zaten wat schuilplaatsen, vanwege de kans op ongelukken. De eigenlijke lanceerinrichting was vanzelfsprekend al verdwenen.
Op 17 september 1944 landde een grote troepenmacht bij Arnhem met het doel de brug over de Rijn onbeschadigd in handen te krijgen. De Duitsers en degenen die met hen samen werkten, raakten in paniek en velen vluchtten naar het noorden om het vege lijf te redden. Maar de Duitse Wehrmacht herstelde zich en de hele operatie, genaamd Market Garden, mislukte. De verliezen aan mensen en materiaal waren enorm.


Een V2-raket op transport.

De teleurstelling onder de bevolking was zeer groot. Wat nu? Door de regering in Londen was opgeroepen tot een spoorwegstaking. Deze werd algemeen opgevolgd en de treinenloop lag stil. Door Duits personeel op de treinen te zetten bleef het militaire verkeer gedeeltelijk mogelijk. Maar burgerlijk verkeer en vervoer van goederen was taboe. Dit had verschrikkelijke gevolgen voor de burgerbevolking in het westen, want die bleef van aanvoer en distributie van goederen uit het noorden en oosten van het land verstoken. De rantsoenen werden steeds kleiner en al spoedig was er in het westen niets meer op de bonnen te verkrijgen. Alleen wie over heel veel geld of ruilmiddelen beschikte, kon via de zwarte handel nog aan eten komen. Een grote hongersnood was het gevolg.
Vanuit het westen trokken duizenden de IJssel over om bij de boeren eten op te scharrelen. Alles wat wielen had werd hiervoor gebruikt:
bakfietsen, handkarren, kinderwagens, fietsen enz. Gewone luchtbanden waren zeer schaars en door haast niemand te betalen. Maar de mens is vindingrijk en uit oude autobanden werden smalle repen gesneden en om de velgen gelegd. De uiteinden werden door middel van ijzerdraad aan elkaar verbonden. Het trapte wel zwaar, maar men was gered.
De "trekkers", zoals de etenhalers werden genoemd, troffen ook nog een strenge winter. Het vroor behoorlijk en er lag veel sneeuw.
Ongelooflijk wat door die mensen werd gepresteerd. Per dag werden grote afstanden afgelegd.

Een probleem was ook het slapen. Iedere avond kwamen mensen om onderdak vragen.
Hieraan werd wel voldaan, maar de meesten moesten op de deel in het hooi slapen, zo goed mogelijk toegedekt. Ze waren overal tevreden mee.
Het werd steeds moeilijker om aan de vraag naar eten te voldoen. De voorraden tarwe en rogge raakten op, maar gelukkig hadden we nog voldoende aardappelen. Een bord aardappelen, wat groente en een stukje spek was voor de trekkers een feestmaaltijd, maar ze moesten alsmaar verder naar het oosten en het noorden om nog wat eten te bemachtigen.
Vaak werden de fietsen te zwaar beladen, waardoor het achterwiel het begaf. Dat was een ramp. De fietsenmakers deden, meestal belangeloos, hun uiterste best om de fietsen weer gangbaar te maken.
De beschietingen vanuit de lucht werden steeds intensiever. Op alles wat bewoog werd geschoten. Niets en niemand werd ontzien. Het heeft ook trekkers het leven gekost.
De Duitsers dreigden de IJsselbrug bij Zwolle voor burgerverkeer af te sluiten, wat op 1 maart 1945 ook gebeurde, en controleurs namen uit wraak vergaarde levensmiddelen in beslag. Toen was het praktisch afgelopen met het eten halen en in het westen werd de hongersnood steeds nijpender.
Na de oorlog maakten sommige mensen de boeren in oost en noord Nederland uit voor uitbuiters en zwarthandelaren. Altijd en overal zijn mensen die misbruik maken van de nood van de medemens, maar ik kan rustig zeggen dat dit uitzonderingen waren. Ook het overgrote deel van de inwoners van Nieuwleusen heeft haar burgerplicht naar vermogen vervuld.

In het najaar van 1944 kwam het bevel om bij Hasselt langs de oostelijke oever van het Zwartewater versterkingen aan te leggen. De uitvoering hiervan was in handen van de organisatie Todt. Iedere morgen trokken koppels arbeiders, zelfs vanuit Dedemsvaart, per fiets naar Hasselt. Men kon ze al op grote afstand horen aankomen, want de meesten reden op "antiplofbanden". 's Avonds was de optocht in omgekeerde richting. Naast een behoorlijke betaling kregen de "dwangarbeiders" een warme maaltijd, een welkome aanvulling op het zeer karige rantsoen.
De loopgraven en versterkingen zijn nooit gebruikt, want de bevrijders kwamen niet uit het westen, zoals de Duitsers verwachtten, maar vanuit het oosten.

In de late avond van 7 april werden in deze omgeving groepen parachutisten afgeworpen om strategische punten te bezetten en de opmars van de bevrijdingstroepen te bespoedigen. Een aantal kwam onbedoeld aan de zuidzijde van de Dedemsvaart terecht. De afgedwaalde parachutisten verzamelden zich bij de boerderij van Gerrit Schoemaker aan het Zandspeur. Deze kon hen de gevraagde informatie niet verschaffen. De taal was een barrière. Daarom bracht zoon Derk Jan er een paar naar ons toe, denkend dat ik wel met ze kon praten.
Het bleken Franse parachutisten te zijn die helaas alleen Frans spraken en mijn kennis van het Frans was maar zeer beperkt. Later kwamen de anderen van de groep ook naar ons toe en daarvan sprak er een wat Engels. Toen verliep de conversatie wat beter.


De vijver in het Staatsbos in 1941.

Intussen waren Hendrik Heite en Jan de Lange gewaarschuwd, want de afspraak was, dat wanneer er iets bijzonders aan de hand was, we elkaar zouden waarschuwen.
De opdracht voor de parachutisten was optrekken naar IJhorst om de weg Balkbrug - Meppel vrij te maken. De stafkaarten die ze bij zich hadden stamden van ver voor de oorlog. De (Staphorster) Staatsbossen stonden nog niet op de kaart. Dat gebied was nog aangegeven als woeste grond en heidevelden en de Reest was aangegeven als een vrij brede rivier. De jongens waren moe. Daarom werden snel eieren gekookt, die er met smaak ingingen. Wij kregen een flesje whisky en een paar stukken chocolade.
We overlegden wat te doen en stelden voor de jongens naar de verzetsgroep in de Staatsbossen te brengen. Daar konden de para's wel mee instemmen. De moeilijkheid was om over de Dedemsvaart te komen, want de Ommerdijkerbrug en de brug bij Sluis 3 waren door de Duitsers opgeblazen. Gelukkig lag in de nabijheid het schip van De Vries aan de wal. Het gezin had het schip verlaten omdat ook schepen regelmatig vanuit de lucht werden beschoten. Hiermee werd de overtocht gemaakt en toen ging de groep, bestaande uit ongeveer 12 personen met als gidsen Willem Borgers, Hendrik Heite en Jan de Lange, via de Spijkersweg en de Kanlaan naar de schuur in het Staatsbos. Tot hun grote vreugde troffen de para's hier een viertal kameraden aan die nog vermist waren. Groot was de vreugde van het weerzien.
's Morgens vroeg lagen op de weilanden parachutes en munitie verspreid en de mensen gisten wat er die afgelopen nacht gebeurd was. Ze hadden wel wat gehoord, maar het rechte wisten ze er niet van. Wij hielden ons wijselijk stil, want het gevaar bestond, dat als bekend werd wat er gebeurd was, collaborateurs dit zouden verraden aan de Duitsers en die waren heel radicaal. Wij zouden de kogel krijgen, want de Duitsers waren nog steeds de baas. In Drenthe waren al enkele mensen dood geschoten die parachutisten hadden geholpen.
In de Staatsbossen vond ook een groep van de ondergrondse, waarvan twee broers die Loichot heetten, elkaar weer. Die vier waren door veearts Loman en zijn assistent naar de Staatsbossen gebracht.
's Zondags is een van de broers Loichot, tezamen met de verzetsstrijder Kees de Roos, dood geschoten toen ze op een motor op weg waren naar een afwerpterrein om achtergelaten spullen op te halen.

Een week van onzekerheid brak aan. Via Balkbrug trokken de Canadezen in noordwestelijke richting Meppel en niet verder naar het westen. Zo nu en dan kwamen een paar brencarriers hier om de boel te verkennen, maar daarna gingen ze ook weer terug. En dan zag je weer een paar Duitsers. Nee, erg safe voelden wij ons niet, want als de Duitsers je pakten, kwam je voor het vuurpeloton.
In de Kerkenhoek stuitte een Canadese patrouille, die vanuit Balkbrug naar het zuidwesten trok, op een aantal achtergebleven Duitsers, waardoor een vuurgevecht ontstond. Een bruidspaar, dat zich per rijtuig naar het gemeentehuis begaf, kwam tussen de strijdende partijen terecht en moest in allerijl dekking zoeken achter de bomen.
Gelukkig liep alles goed af. Ook in Ruitenveen vond een vuurgevecht plaats en daarbij werden zes boerderijen een prooi der vlammen.
Op 13 april was Nieuwleusen helemaal vrij van Duitsers en de bevrijding werd uitbundig gevierd.


* * *


EEN MISLUKTE OVERVAL ________________________________________________________

Omdat goederen als voedsel, kleding en andere zaken steeds schaarser werden, werd een distributiesysteem ingevoerd dat met bonnen werkte. Het distributiekantoor zorgde voor de verspreiding van de bonnen. Dat kantoor was ondergebracht in het spieker dat tussen de kerk en 't Witte Peerd stond. Later werd het daar te gevaarlijk en verhuisde men naar de raadszaal van het gemeentehuis. Men zat daar onder politiebescherming. Geesje de Groot herinnert zich dat het met het personeel onderling wel een gezellige tijd was. Zij kwam in 1942 in dienst.


Het personeel van het distributiekantoor kwam in 1943 op de foto. Vlnr: achteraan: Anton Kleen, Evert Boesenkool, Lammy Kok, Johan Bouwman, Geertje Mijnheer, Henk Schoemaker, Geesje de Groot, Dirk Witten en Jan Waanders

Van enig verzet was tot halverwege de oorlog weinig te merken. Dat veranderde toen in het midden van 1943 degenen die in 1940 krijgsgevangen waren geweest, zich opnieuw moesten melden. Tot de medewerkers van het distributiekantoor behoorde ook Van der Vegt. Hij was beroepsmilitair geweest en weigerde zich te melden. Daardoor was hij genoodzaakt onder te duiken. Zijn collega's verzocht hij om voor zijn vrouw te zorgen, dat wil zeggen te zorgen dat zij over voldoende bonkaarten kon beschikken.
De bonnen werden in steeds grotere getale achterover gedrukt. Op een gegeven moment waren dat er wel 100 in één distributieperiode. Er moest wat gebeuren want anders liep het spaak. Henk Brassien reisde samen met meester Van Aarst naar een knokploeg in Meppel, waar een plan tot overval op het distributiekantoor werd uitgewerkt. De overval, die op 25 januari 1944 plaats had, mislukte echter.
De sleutel van de kluis waarin de bonnen bewaard werden, werd 's avonds aan agent Holties gegeven, die hem in een linnen zakje deed en van een lakzegel voorzag. Hij nam daarop de sleutel mee naar huis en bracht hem 's morgens terug.


Onder begeleiding van twee politieagenten (links Bredewold) brengen Jan Katoele (midden) en Jan Snorrewind distributiebonnen naar het distributiekantoor. De bonkaarten werden 's nachts bewaard in de kluis van het gemeentehuis.

Holties was Nederlander, maar Duits gezind. Van de NSB moest hij echter niets hebben. Hij leefde gescheiden van zijn vrouw, die hem een paar dagen voor de overval zou plaats vinden, nog bezocht. Tijdens dat bezoek kregen ze ruzie en Holties gooide zijn vrouw van de trap, waarbij zij een been brak.
Op de dag van de overval werd Holties op het distributiekantoor aan de praat gehouden tot het donker was. Bij zijn huis werd hij opgewacht, waar hij zou worden overvallen en gekneveld. Het toeval wilde dat hij op weg naar huis zijn dochter ontmoette. Samen liepen ze naar huis en daar aangekomen zette zijn dochter haar fiets in de schuur. Daar zag ze één van de overvallers met een revolver staan en sloeg alarm. Holties kwam er op af en de overvaller schoot op hem. Op 4 februari overleed Holties in het ziekenhuis in Zwolle.
De dag na de mislukte overval deed het gerucht de ronde dat Holties te pakken was genomen door de familie van zijn vrouw. Er is nooit een onderzoek naar het voorval ingesteld.


Bonkaarten voor de periode 1 oktober tot 25 november 1944.

* * *


EEN UTRECHTSE EVACUEE IN NIEUWLEUSEN ________________________________________________________

Tiny Weyers

Het volgende verhaal is geschreven door mevrouw Tiny Scharrenburg-Weyers uit Bunnik, die als 21-jarige de laatste oorlogsmaanden in Nieuwleusen doorbracht. Nog iedere eerste zondag in het nieuwe jaar komt het echtpaar Scharrenburg bij Tiny's vroegere "kostbaas" op bezoek, waarbij nog menige herinnering wordt opgehaald (1995).

In januari 1945 kwamen mijn oom en tante tijdens een voedseltocht in Nieuwleusen terecht. Toen ze op De Meele waren, kregen ze pech met de handkar en aangezien die eerst gerepareerd moest worden, moesten ze daar noodgedwongen overnachten. Dat gebeurde bij de familie L. Kok. Tijdens dat bezoek werd de overkomst van mij en mijn nichtje Riek geregeld.
We vertrokken op 12 februari, begeleid door oom Jo. De koffers werden op zijn fiets geladen en zo gingen we lopend vanuit Utrecht richting Zwolle. De eerste dag kwamen we tot Nijkerk, waar we bij familie de nacht doorbrachten.
Daarna begon de ellende. Onze voeten waren al kapot gelopen en in de regen en natte sneeuw werd dat er niet beter op. Regenkleding hadden we niet en goede schoenen evenmin. We sjokten door tot Nunspeet, waar we de nacht in een klaslokaal van een school verbleven. We zaten daar met z'n allen, mannen, vrouwen en kinderen, in het op de grond uitgespreide losse stro. De kinderen krijsten van de honger. Gelukkig kregen ze laat in de avond nog een boterham van het Rode Kruis. Om te voorkomen dat de een er met de spullen van de ander vandoor zou gaan, was de school afgesloten. Sommigen waren al op de terugweg naar huis en zij hadden al wat etenswaren bij elkaar gehaald.
Midden in de nacht hoorden we de vliegtuigen overkomen. Ze wierpen lichtkogels af die het lokaal in een spookachtig licht zetten. We waren erg bang dat we gebombardeerd zouden worden, want dan zouden we als ratten in de val zitten.
Onder de aanwezigen was er een die op een gegeven moment een kaars aanstak midden tussen het kurkdroge stro. Ik zal maar niet zeggen wat voor woorden hij naar zijn hoofd geslingerd kreeg, maar het was niet veel moois. Hij wist dan ook niet hoe snel hij de kaars weer moest doven.
Zo ging de nacht voorbij zonder dat we al te veel konden slapen. De volgende ochtend togen we verder richting Zwolle. Onderweg zagen we veel ellende; moeders al maar sjokkend achter de kinderwagen met daarin hun huilende kinderen, mensen met kapotte fietsen en karretjes waarvan een wiel was afgelopen. En het regende maar door!
Toen we eindelijk in Zwolle aankwamen, werden we ondergebracht in een tabaksfabriek. We kregen daar iets te eten en sliepen er op de vliering, dit keer op strozakken. Bij een post van het Rode Kruis kon je je blaren laten doorprikken. Daar kreeg ik later spijt van want de wonden raakten flink ontstoken. Ik heb er veel last van gehad omdat door de hongeroedeem de wonden niet goed genezen wilden.
Die nacht was er een inval van de Duitsers, die de mannen weghaalden voor de Arbeitseinsatz. Hun vrouwen raakten in paniek; zij stonden er vanaf nu alleen voor!


Met handkarren op hongertocht.

Of we de volgende morgen nog iets te eten kregen, weet ik niet meer, maar wel kan ik mij nog herinneren dat die laatste dag de zwaarste was van de hele reis. Tegenwoordig stelt de afstand Zwolle - Nieuwleusen met de auto niets meer voor, maar als je uitgehongerd bent en kapotte voeten hebt, lijkt er geen eind aan te komen. Toen we op de Meeleweg aangekomen waren, was ik zo vermoeid dat ik tegen elke boom eventjes moest rusten.
Eindelijk kwamen we zo 's middags tegen etenstijd aan bij de familie Kok (later zou ik ze Rika en Luuks noemen), totaal uitgeput. Het was 15 februari. Hun zoon Johannes vierde die dag zijn zesde verjaardag. Besloten werd dat mijn nichtje Riek op de boerderij zou blijven en dat ik de volgende dag met de melkrijder naar Griet en Gerrit Klein in Nieuwleusen (zuid) zou gaan.
Na ongeveer een week bleek dat ik beter op de boerderij bij de familie Kok zou kunnen zijn, omdat ze daar meer, vooral naaiwerk, voor mij te doen hadden. Ik vond het best. Op de boerderij waren vier kinderen en dat leek mij wel wat. Dus zo kwam ik bij Rika en Luuks en ging mijn nichtje Riek naar Griet en Gerrit. We kwamen elk weekend bij elkaar, de ene week ging ik naar Nieuwleusen, de andere week kwam Riek naar De Meele.
Zoals in die tijd wel vaker gebeurde, woonden de ouders van Rika ook op de boerderij. Opoe was een kwieke oude vrouw die de hele dag bezig was en opa, die een hartkwaal had, zat meestal bij de kachel.
Bij de familie Kok hebben we veel gelachen. Luuks had er lol in om je onverwachts op een koe te zetten. Als stadse vond ik dat doodeng. Ook heeft hij me eens het land ingestuurd met een kalfje dat aan een lang touw geweid moest worden. Dat beestje begon daar te springen en te rukken! En de hele familie maar roepen: "Hou vast, hou vast!" Maar toen de koeien, nieuwsgierig als ze zijn, aan kwamen hollen, liet ik het kalfje voor wat het was en rende het land uit. Later hebben we er nog menigmaal smakelijk om kunnen lachen.
De eerste weken bleef ik maar eten. 's Morgens acht boterhammen en twee borden pap en als we dan om tien uur melk dronken (koffie was er natuurlijk niet meer), was ik blij als Rika koek gebakken had. Ik rammelde dan alweer van de honger. Waar ik het allemaal gelaten heb, is nu onbegrijpelijk.


De boerderij van de familie Kok aan de Meeleweg.

Pas na een week of zes was ik verzadigd en was het afgelopen met het vele eten.
Van al dat eten groeide ik helemaal dicht. De kleren scheurden me letterlijk van het lijf. Als ik op zaterdag brood moest halen bij bakker Klosse, zei hij: "Deern, deern, wat bi'j alweer egroeid". Dat klopte ook wel want vier maanden later bleek dat ik van 55 kilogram, die ik woog toen ik op De Meele kwam, was gegroeid tot 70 kilogram.

Zo gingen de weken voorbij met naai- en verstelwerk voor de kinderen en 's avonds breien, babbelen en melk drinken en om negen uur naar bed. Ik sliep met Grietje in de bedstee in het kleine kamertje, waar Thijs ook in zijn ledikantje lag.
's Zaterdags was het mijn taak om de schoenen te poetsen en de kinderen te wassen. Eens per maand kwam Jantie, de wasvrouw, om de grote was te doen. Die was daar dan de hele dag mee bezig. Er werd gebleekt op het veldje achter de moestuin en wanneer de was droog was, was er altijd wel wat te herstellen. Ik moest ook de was strijken met een bout die van binnen hol was. Daarin moest je een stuk ijzer doen dat in de kachel heet gemaakt was. Met een tang moest je dat ijzer uit het vuur halen en in de bout schuiven. Dat strijken vond ik een beroerd karwei. Het strijkwerk werd nooit echt mooi omdat de bout snel afkoelde.
Omdat voor Rika niet meer zoveel herstel- en naaiwerk te doen was, ging ik ook naar anderen om daar mee te helpen. 's Morgens vroeg trok ik er dan al op uit. Heerlijk in de vroege ochtendzon door het land lopen!
Op zondag was het altijd rustig. We gingen 's morgens naar de kerk en als we terugkwamen had opoe de melk met een stuk koek erbij klaar staan. Het was dan altijd heel gezellig en er werd over een en ander nog wat nagepraat. Als mijn nichtje Riek er was, gingen we 's middags een eind wandelen. Bij slecht weer zaten we vaak in de hooiberg te zingen.
We hadden het goed, meer dan goed zelfs. In het westen werd de toestand steeds slechter en al gauw werd de brug over de IJssel gesloten en konden er geen voedseltochten meer plaatsvinden. Vanaf dat moment hadden we geen enkel contact meer met onze familie. Daarvoor kon je nog weleens een brief meegeven aan mensen die eten kwamen halen. Het was heel erg te weten dat je familie bijna niets te eten had en dat jij daaraan geen gebrek had. Wat had ik graag wat overgestuurd, maar helaas, dat kon niet.
Zo tegen Pasen had ik een doos vol met levensmiddelen verzameld die ik met naai- en verstelwerk had verdiend. Er zat van alles in: boter, eieren, brood enzovoort. Een vrachtrijder zou de doos meenemen, maar helaas, de rit ging niet door. Toen ik weer thuis was hoorde ik van mijn moeder dat ze juist met Pasen helemaal niets te eten hadden gehad!

Het was ook hier niet alleen maar pret. We hebben wel eens angstige momenten gehad als ze de spoorlijn bombardeerden. Ik herinner me de keer dat ik bij Arend van Ankum, die vlak bij de spoorlijn woonde, met naaiwerk bezig was toen er weer gebombardeerd werd. Het was zo erg dat de schilderijen van de muur vielen.
Bij een ander bombardement waren er bij ons twee vrouwen uit Den Haag met paard en rijtuigje. Het was echt angstig. De beide vrouwen stonden hardop te bidden en opoe lag op haar knieën in de hooiberg.
Voordat de IJsselbrug gesloten werd, was het een komen en gaan van mensen die om eten kwamen vragen. We hadden vaak eters aan tafel want Rika stuurde niet gauw iemand zonder eten weg.


De boerderij op De Meele waarin het gezin van Arend van Ankum woonde.

Luuks werkte van de vroege ochtend tot de late avond en vaak moest Rika hem wel drie keer roepen om te komen eten. Dan dacht ik: "Man, kom nou toch eens, ik verga van de honger".
Er was ook een onderduiker bij ons op de boerderij. Hij noemde zich Piet, maar dat was niet zijn echte naam. Later hoorde ik dat hij uit Beilen kwam. 's Nachts sliep hij in de hooiberg op het erf.

Langzaam maar zeker naderde de bevrijding. Onze bevrijders kwamen steeds dichterbij, waardoor de spanning met de dag steeg. Soms kwamen de granaten gierend over. De koeien loeiden alsof ze in doodsnood verkeerden.
Op een avond zagen we dat er in de verte in zuidelijke richting boerderijen in brand stonden. Toen brandde ook de boerderij af van de broer van Rika in het Westeinde.
De geruchten gingen dat de Canadezen al aan de Dedemsvaart waren en Luuks, nieuwsgierig geworden, moest er zo snel mogelijk naar toe. Hij wilde de Canadezen met eigen ogen zien. Bijna zou hij nooit weer iets gezien hebben, want toen hij dichtbij was, werd er geschoten. Door met een snoeksprong in de sloot te springen, wist hij het vege lijf te redden. Na een tijdje kwam hij weer thuis, danig geschrokken en van top tot teen onder het eendenkroos. Natuurlijk konden Rika en ik het lachen niet laten. Het was ook geen gezicht, die stoere boer bleek van schrik en onder het kroos. Luuks was meteen genezen van zijn nieuwsgierigheid.
Eindelijk op 14 april, een prachtige voorjaarsdag, ratelden de tanks over de Meeleweg. Wat een heerlijk gevoel! De weg werd totaal kapot gereden, maar dat hinderde niets. We waren vrij! Ik weet nog dat ik met krulspelden in het haar en tranen in de ogen op het erf stond te kijken naar de gezichten van de mannen, die vermoeid door hun verrekijkers de omgeving afspeurden naar eventueel achtergebleven Duitsers.
De radio werd weer tevoorschijn gehaald. Die was verstopt onder de keldertrap bij opoe in de kamer. Ik hoorde toen pas dat de familie elke avond naar de Engelse zender had geluisterd. De radio en het luisteren er naar was zo goed geheim gehouden dat ik er nooit iets van gemerkt heb.

Nu wij bevrijd waren konden we weer vrijelijk luisteren. We hoorden dat de nood in het westen erg hoog was en dat veel mensen van de honger omgekomen waren. En dan ben je bang om je familie, waar je al een hele tijd geen contact meer mee hebt gehad. Hoe zou het met ze zijn? Zouden ze het goed overleefd hebben? Al dat soort vragen komen dan bij je op.
Na de vreugde hernam het leven zijn gewone loop. NSB'ers werden onder het oog van een stilzwijgende menigte opgebracht naar het gemeentehuis in Nieuwleusen. Grote groepen Nederlandse arbeiders die in Duitsland te werk gesteld waren, kwamen op eigen gelegenheid uit Duitsland terug. Ze werden tegengehouden en ondergebracht in de school in Den Hulst. We gingen daar vaak heen om te vragen of ze misschien mijn broer kenden die ook in Duitsland had gewerkt. Dat was natuurlijk zoeken naar een speld in een hooiberg.
Op datzelfde schoolplein kon je ook naar nieuws uit het westen gaan luisteren. Op een avond hoorden we van de voedseldroppings en we waren blij dat ook voor onze familie de redding nabij was. En eindelijk, eindelijk op de vijfde mei, hoorden we klokgelui. Ik was binnen bezig toen opoe in de deuropening verscheen, de handen in de zij en riep: "Deern, 't is vrede. De oorlog is afgelopen!" Dat moment vergeet ik nooit. Wat een vreugde, eindelijk, v r e d e ! Ondanks het feit dat we het hier goed hadden, wilden we daarna zo snel mogelijk naar huis, naar onze familie. Maar helaas, daar was voorlopig geen sprake van. In verband met besmettingsgevaar voor de sterk ondervoede bevolking daar mocht er niemand naar het westen. Maar eindelijk, op 15 juni 1945, konden we met de melkauto van de fabriek naar huis. Ik zal die periode in mijn leven nooit vergeten!


Een winterse foto van de Meeleweg omstreeks de oorlog.

* * *


ETEN HALERS EN GESCHAAD VERTROUWEN ________________________________________________________

Dat de goeden altijd onder de slechten moeten lijden, blijkt uit het volgende verhaal.

In september 1944 kwamen hier de eerste etenhalers. Volkomen verbijsterd keken de tafelgenoten naar de hoeveelheid roggepap die de etenhalers "naar binnen werkten". Konden mensen zoveel honger hebben? Dagelijks herhaalde zich dat patroon.
's Nachts mochten ze op de hilde (dat is de zolder boven de koeien) slapen, maar met één strenge voorwaarde; ze mochten er 's nachts niet meer af omdat de boer zelf ook rustig wilde slapen. Ze moesten dus naar de wc voor ze gingen slapen en daar 's morgens mee wachten tot de bewoners wakker waren. Dat ging lang goed, tot op een nacht toch iemand naar beneden sloop en de konijnen doodsloeg, meenam en wegliep. De boer was in het diepst van zijn ziel getroffen en liet geen etenhalers meer op zijn erf. "Weg van mien erf, of ik steek oe aan de greepe" was vanaf die dag het dreigende parool.


* * *


DANKBARE ETENHALERS ________________________________________________________

Door het grote aantal etenhalers uit het midden en westen van het land dat naar het oosten trok, raakten de voorraden in de dichtbijgelegen plattelandsgebieden ook steeds meer op. Dat dit niet de enige reden was voor de etenhalers om helemaal naar Overijssel en de noordelijke provincies te trekken wordt duidelijk uit enkele bewaard gebleven brieven. Hieronder volgen er een paar van etenhalers uit Utrecht aan de familie Blik aan het Oosteinde.

Donderdag 25 januari 1945

Geachte Familie Blik,
Nu mijn zwager en ik weer behouden in Utrecht zijn aangekomen, kan ik niet nalaten u nogmaals hartelijk te bedanken voor de gastvrijheid die wij bij U hebben mogen genieten. Ik denk nog terug aan die heerlijke pap en aan dat lekkere eten met spek. Wat smaakte dat toch lekker! Ja, wij hebben het verschil van mensen nu goed ondervonden, hoe of ze zijn boven Zwolle of meer hierop aan, dat verschil is werkelijk te groot. Een glaasje water werd me nog geweigerd, dus behoef ik u verder niets te vertellen.
De reis naar huis is naar omstandigheden tamelijk goed verlopen, alleen de sneeuw heeft wel wat moeilijkheden meegebracht. Toen we zaterdagmorgen bij u vertrokken, hebben we helemaal moeten lopen tot Zwolle en kwamen we daar om ongeveer 5 uur aan. We dachten toen bij onze kennissen te kunnen logeren, doch toen we Zwolle binnenkwamen werd ons gezegd dat we vóór 8 uur 's avonds de IJssel over moesten zijn, anders kwamen we er niet meer over. Dat vond ik heel erg, want ik was doodmoe en had kletsnatte voeten. We hebben toen 50 pond rogge in Zwolle gelaten, want onze vracht was te zwaar, we konden het niet langer torsen. Toen maar weer verder de IJssel over!
Toen we dan weer 4 kilometer gelopen hadden kwamen we bij een R.K. kerkje in Hattemerbroek. We gingen toen maar bij de pastoor aan om onderdak want er kwamen duizenden mensen de IJssel over en zochten onderdak bij boeren. Wij konden dus nergens meer terecht. Onderhand was het al donker en half zeven geworden. De pastoor kon ons geen onderdak geven, zijn halve huis was ingenomen door de Duitsers. Wat moesten we toen doen? We konden nergens meer terecht. Inmiddels waren er nog méér mensen bijgekomen die daar slapen wilden. Na lang bidden en smeken mochten we in de kerk gaan zitten, die natuurlijk steenkoud was en wij waren zo koud en zo nat. Toen dacht ik aan het warme stoofje wat ik direct van U kreeg! Wat een verschil!
Toen we een paar uur in die koude kerk gezeten hadden (we waren toen met zijn zessen) en verstijft waren van de kou, kwam de pastoor en mochten we in een verwarmde kamer zitten. We kregen ook nog een beker koffie en mochten toen 's nachts in die kamer blijven zitten. U begrijpt dat er van slapen niet veel kwam, want de kachel ging al gauw uit, zodat het koud werd in de kamer en geen dekens genoeg en op een stoel kan men toch niet slapen.
Zondagmorgen, nadat we om 8 uur naar de kerk geweest waren, ben ik nog even terug gereden naar Zwolle om die rogge te halen, want we dachten aan deze kant van de IJssel staat ie beter dan aan gene kant. Het staat nu dus nog in Hattemerbroek. Mijn zwager moet, als het weer wat beter wordt, het daar gaan halen.
Daarna zijn we maar weer met frisse moed op stap gegaan, alhoewel het niet mee viel door die sneeuw. Maar het was één troost, er waren er duizenden met ons die haast niet meer voort konden. Ach, ach, wat hebben we toch een ellende gezien. Werkelijk, ik heb soms zitten huilen op de fiets om de narigheid die er langs de weg is, 't is niet aan te zien! Wij zijn zondag dan ook niet verder gekomen dan Nunspeet, maar om dáár onderdak te krijgen, dat heeft wat in gehad. We hebben bij een boer op de knieën moeten gaan liggen en staan huilen om in het hooi te kunnen slapen. We waren daarom maandagmorgen helemaal niet fit om te fietsen. De schoenen en kousen waren nog nat, zelf waren we nog koud en de moed zat ons in de schoenen. We zijn toen ook niet verder gekomen dan Harderwijk. Daar hebben we gelukkig goed onderdak gekregen bij particulieren. Daar kregen we ook nog een beetje warm eten, zodat we dinsdagmorgen weer zoveel moed hadden om tot Utrecht te fietsen en dat liep allemaal heel vlot als mijn zwager bij Soesterberg geen lekke band gekregen had.


Dat was erg jammer want er was niemand die hem wou maken, zodat we vandaar af naar huis moesten lopen. Dat was ongeveer 13 kilometer. We kwamen dan ook doodvermoeid om 7 uur thuis. Maar ach, dat leed werd gauw vergeten, vooral toen we het koffertje uitpakten en mijn zuster en de kinderen dat spek, worst en eieren zagen. Dat was natuurlijk een verrassing! Dat spek vinden ze toch zo lekker! 't Is net of het veel lekkerder is dan vroeger!
Als mijn zwager die rogge in Hattemerbroek gaat halen en hij mag nog de IJssel over dan komt ie beslist nog even bij u aan om u persoonlijk nog eens te bedanken, want dat kunnen we niet genoeg doen. Ik wou dat ik u ook eens ergens een genoegen mee kon doen! Maar misschien komt dat nog wel eens. Ik vergeet u toch niet en als ik kan en mijn fiets is goed, dan kom ik in februari of maart, als het weer wat beter wordt, toch nog eens bij u aan. Als u het tenminste goed vindt, maar daar twijfel ik niet aan!
Nu beste luitjes ga ik eindigen na u nogmaals ook namens mijn zwager de heer Perenboom, hartelijk bedankt te hebben voor al het liefs wat u voor ons gedaan hebt. Doet u vooral heel veel groeten aan Mien en Lex. Als u kunt schrijft u dan eens terug?
Een spoedig weerziens!

Mejuffr. B. Bouten

- - - - - -

Utrecht, 13 februari 1945

Geachte familie,
Nu wij gister weer behouden in Utrecht zijn aangekomen, kan ik niet nalaten u over onze thuiskomst even te schrijven. Vermoedelijk zal de brief wel zeer lang onderweg blijven en zou het nog wel eens kunnen gebeuren dat zelve weer eerder in Nieuwleusen zijn als deze brief, doch ik waag het er maar op.
Vooreerst bericht ik u dan dat wij zondagmorgen tegen half negen in Zwolle waren en daar om 9 uur reeds ter kerke konden. Wij zijn aldaar weer tegen elf uur weg gereden en bereikten met enige strubbelingen bij het passeren van de IJsselbrug tegen half twaalf de overzijde. De controle was zeer streng, dat wil zeggen iedereen moest de controle der CCD passeren. Wij zijn echter langs een omweg op de brug gekomen en hadden alléén controle van de Duitsers, die ons echter direct lieten doorgaan. Dat was boffen. De reis van IJsselbrug naar Nunspeet verliep ook zeer gunstig en we waren tegen 3 uur aan ons eerste rustpunt Nunspeet. We werden bij de bewuste boer ook zeer goed ontvangen, doch is het ons nog gelukt om bij een villa een onderdak te bekomen, met elk een bed. De ontvangst wat het eten echter betreft is aldaar niet te vergelijken met N.Leusen. Dat verschil is te groot om er ook maar met één enkel woord over te schrijven.
We hebben echter toch nog kunnen ontbijten bij de bedoelde boer en zijn maandagmorgen om 8 uur op weg gegaan naar Utrecht. Eerst verliep alles gunstig doch onder Putten kregen we een lek bandje. Ik heb dit zelve gemaakt en vooruit ging het weer. Het liep tegen 12 uur en begon vies te regenen, wat aldoor erger werd. We hebben echter vol moed doorgezet en waren om half zes thuis, alwaar de vreugde over de behouden thuiskomst groot was. Ik zelve was bij lange na niet zo vermoeid als mijn schoonzuster, die er ditmaal veel meer weet van heeft als de vorige keer. Op het ogenblik is het bijna twaalf uur, doch ze ligt nog steeds in bed. Enfin, de reis was gister inderdaad ook zwaar, vooral met zulke volgepakte fietsen. Het graan echter wat in Hattemerbroek stond, hebben we nu ook thuis en dat is een hele geruststelling. We hebben gisteravond nog lekker gesmuld van die heerlijke koek met koffie en MELK. Deze melk heb ik in Nunspeet nog kunnen kopen bij de bedoelde boer.
Tot slot wil ik u allen ook namens mijn schoonzuster nogmaals hartelijk bedanken voor het méér dan vriendelijk onthaal en tehuis wat wij bij u gevonden hebben en hopen spoedig nog eens te kunnen overkomen, want in N.Leusen komen we echt op verhaal. Ik groet u allen hartelijk en verblijf als steeds, uw toegen.

J. Perenboom

- - - - - -

Utrecht, 2 maart

Beste familie Blik,
Ik kan niet nalaten nog een paar woorden van dank bij te voegen voor het buitengewoon gulle onthaal wat wij bij u genoten hebben en niet minders ook namens mijn zuster voor de heerlijke koek die u ons hebt meegegeven. Lieve hemel, wat was die lekker, ik vond hem en ook alle andere nog lekkerder dan vorige keer, klopt dat? We hebben 's avonds direct een sneetje genomen al was het bij een kopje zwarte koffie, het smaakte verrukkelijk! De kniepertjes zijn ook goed overgekomen en wilt u zo vriendelijk zijn om de familie Reuvers hiervoor ook nog eens te bedanken?

Over de wetenswaardigheden van de reis heeft mijn zwager u reeds geschreven en ik ben weer dolblij dat ik weer thuis ben, alhoewel ik wel een paar weken bij u had willen zijn, maar dat gaat nu eenmaal niet en ik ben al dankbaar dat ik toch enkele dagen zo heerlijk gegeten en gedronken heb.
In de oorlog maakte smid H. Stolte kniepertjesijzers met teksten als "Ik hou van Holland" en "Oranje Boven".

Ja, dat valt me nu wel een beetje af en kan nu niet meer zo veel eten als ik wil, niettegenstaande de trek naar eten buitengewoon groot is, maar dat moet ook maar weer wennen.
Voor de aardigheid zend ik u hierbij een paar foto's. Op die ene ziet u eerst de kinderen, ik, mijn moeder en mijn zuster. Deze foto is bijna 6 jaar oud, dus de kinderen zijn nu heel wat groter. De andere foto is nog een jaar ouder. Latere foto's hebben we niet, want zolang de oorlog al duurt, is er geen lust geweest om foto's te maken. Op de derde foto ziet u wel dat mijn zwager heel wat dikker geweest is, niet? Maar hij hoopt nog steeds dat ie zijn 30 pondjes terug zal krijgen, maar dan zal de oorlog toch niet lang meer moeten duren hoor!
Nu beste luitjes, ik hoop werkelijk dat ik u weer heel spoedig terugzie. Zo gauw de gelegenheid zich voordoet zullen we daarvoor ook ons best doen. Wilt u vele groeten overbrengen aan de familie Reuvers, uw broer, de familie Blik en ook uw zuster en zwager en de familie Meulman en verdere bekenden. Ontvangt u nu tot slot vele hartelijke groeten, ook van mijn zuster en de kinderen, van uw toegenegen

B. Bouten

- - - - - -

Utrecht, 16 maart 1945

Geachte familie, Ons schrijven van begin maart, waarin wij u onze behouden thuiskomst berichtten zult u inmiddels wel ontvangen hebben en zijn wij verlangend eens iets van u te vernemen. Nog vaak denken wij terug aan de prettige dagen, welke wij bij u mochten doorbrengen en spreken er dikwijls over. Jammer dat we niet meer kunnen overkomen, dat wil zeggen, we kunnen mogelijk nog wel komen, doch niets mee terug nemen. Laten we hopen dat de tijd spoedig anders moge worden en we dan de gelegenheid krijgen u hier in Utrecht te ontvangen. De toestand hier is er intussen niet beter op geworden al kunnen we, althans voor ons, ook niet van een verslechtering spreken. Het merendeel der mensen echter lijdt werkelijk honger. Wel hebben we nog een buitenkansje gehad door de goederen van het Zweedse Rode Kruis, waarvan wij per persoon 1 brood (wittebrood!!) en een pakje margarine ontvingen. Volgende week ontvangen we weer elk een half wittebrood en margarine. U begrijpt dat zoiets zeer welkom is. Hoewel we met alles zeer zuinig aandoen, begint de boter toch te slinken en eveneens de eitjes. We zorgen er echter angstvallig voor dat we met de paasdagen nog Nieuwleuser eieren kunnen eten.
Hoe gaat het met de andere bekenden zoals de fam. Reuvers, Meulman, Klunder en anderen? Wilt u vooral bij Reuvers onze beste groeten overbrengen? Ook u allen groet ik zeer hartelijk, mede namens mijn verdere huisgenoten en verblijf steeds uw toegen.

J. Perenboom

- - - - - -

Er zijn veel etenhalers in deze regio geweest. Velen daarvan hebben na de oorlog nog contact gehouden met Nieuwleusen.
Bij dierenarts Loman hebben ook enkele etenhalers enige tijd onderdak gevonden. Zo was er Gideon van den Boetzelaar uit Utrecht, een jongen van een jaar of negen, die daar in 1944 kwam en meer dan een jaar bleef. In 1946 schreef hij aan Henk Loman:
"Maar ik wou je vragen of je in de zomervacantie bij mijn kwam. Ik ben al een hele tijd bij jullie geweest. Dan zal ik je heel Utrecht laten zien."
Ongetwijfeld zijn er meer brieven naar Nieuwleusen gestuurd waaruit dankbaarheid blijkt.











Voedseldropping boven het westen van ons land.

* * *


DE VERZETSGROEP VAN HET SCHOT, DE BOSWACHTERIJ STAPHORST EN DE BEVRIJDING ________________________________________________________

De uit Almelo afkomstige politieman H.(Jos) Bonvanie was in Brabant wachtmeester bij de politie geweest en overgeplaatst naar Staphorst. Daar kwam hij in augustus 1944 in contact met de verzetsbeweging. Op 19 augustus 1944 zag hij kans in zijn eentje de bonnenvoorraad en het bevolkingsregister van Staphorst weg te nemen. Hij bracht de buit naar de grasdrogerij in het Staphorsterveld, een toen nog heel dun bevolkt ontginningsgebied. Hij werd daarna naar de knokploeg van Steenwijk gebracht. Daar werd het te gevaarlijk en de Steenwijker KP’ers (KnokPloeg) besloten, met goedvinden van de kampbeheerder, onder te duiken in het kamp "Het Wiede Gat" aan de Kanlaan vlak bij de Staatsbossen aan de spoorlijn Zwolle-Meppel.
Omdat alles na de landing in Normandië op 6 juni er nog op wees dat de geallieerden fors zouden doorstoten naar ons land, begonnen mensen van de BS zich overal voor te bereiden op hun taak in het slotoffensief tegen de gehate vijand en waar mogelijk werden de krachten gebundeld. Zo ook hier.
In het kamp "Het Wiede Gat" kwamen eind augustus een aantal leidinggevende verzetsfiguren bijeen om dit te bespreken. De Staphorster- en Steenwijker groep sloten zich aaneen, waardoor een gevechtsgroep van circa 30 man sterk ontstond.
De groep nam haar intrek in dit kamp. Dag en nacht werd er wacht gelopen en op 5 september 1944, Dolle Dinsdag, bracht men zelfs een zware mitrailleur voor het kamp in stelling. Alles wat "fout" was raakte die dag in paniek en velen vluchtten via Staphorst en Meppel richting Noord-Duitsland.
Op 6 september kreeg een personenauto pech, vlakbij het kamp en een inzittende vroeg om hulp. De twee inzittenden waren, zo bleek achteraf, SD-officieren en er ontstond een vuurgevecht waarbij één sneuvelde en de ander wist te ontkomen. De 15 KP’ers vluchtten naar het Westerhuizingerveld. In de boerderij van Johannes Kist kregen ze onderdak.
Inderdaad kwam kort daarop een grote groep Duitsers het kamp binnenstormen. De kampbewoners werden duchtig aan de tand gevoeld en omwonende boeren kregen rake klappen, maar de Duitsers keerden onverrichter zake terug.
Koerierster Nel herstelde het contact met de ondergrondse buitenwereld, waarvan "De Groene" (Beernink) in Zwolle een centrumfunctie innam. De Steenwijker groep besloot terug te gaan naar Steenwijk en de Staphorster groep besefte dat, na de mislukte landing bij Arnhem op 17 september, de bezetter genadelozer dan ooit op zoek was naar gezinnen die illegale werkers onderdak boden. Eerst dacht men dat Berkum een goede schuilplaats zou bieden, maar door de grote concentratie Duitsers in die buurt viel dat meteen weer af.
Begin oktober werd contact gezocht met boswachter Van Veenen van het Staatsbos. Deze wees in het bos een geschikte, redelijk verscholen plek aan waar een tent voor ongeveer 20 personen opgezet zou kunnen worden. Hout voor het geraamte was in het bos aanwezig, stro werd bij bevriende boeren opgehaald, dekkleden "leende" men op het stationsemplacement van station Dedemsvaart van de Duitse spoorwegen en dekens kreeg men van "Het Wiede Gat". Het onderkomen werd gecamoufleerd met dennentakken en sporen werden steeds weggewerkt.
Elke avond begaf men zich na "spertijd" per fiets, voorafgegaan door Nel, naar de boerderij van Kist om de door en door verkleumde lichamen op temperatuur te brengen. Overdag moesten de KP’ers, om niet gezien te worden, in de hut blijven. Het regende veel, maar hoewel het koud was, mocht er niet gestookt worden omdat de rook hen zou verraden. De Duitsers hadden twee bemande uitkijktorens op ’t Schot. In de spertijd waren de Landwachters veel op pad om slachtoffers te vinden voor de Duitse SD (Sicherheits Dienst).
Omstreeks die tijd stopte een Duitse legertrein, die door geallieerde jagers onder vuur werd genomen, vlakbij het Staatsbos. Drie Luftwaffemilitairen namen de benen en hielden zich enkele weken in leven met wat op het land groeide. Ze schuilden en sliepen onder hun camouflagezeiltjes. Een werknemer van "Het Wiede Gat" ontdekte ze en bracht hen naar de KP’ers.
Het bleken drie Poolse jongens van 18 en 19 jaar oud te zijn. Tijdens een razzia in Potsdam waren ze van straat geplukt en ingelijfd in het Duitse leger. Dokter Van der Sterre in Balkbrug heeft hen weer opgeknapt. Ze werden bij boeren aan de rand van het bos ondergebracht en hebben daar de bevrijding meegemaakt. Hun uniformen zijn aan de KP gegeven. Omstreeks 1990 bezochten twee van de drie Polen, vergezeld van enkele oud-verzetsstrijders, nog eens de schuur waar ze enige tijd in ondergedoken hadden gezeten.
Van de illegaliteit uit Zwolle kwam de opdracht een lid van de Landwacht in de buurt van het Staatsbos te liquideren, omdat hij levensgevaarlijk was voor het verzet. Gestoken in Duits uniform voerden KP’ers hun opdracht uit.
Eind oktober hoorden de 12 KP’ers dat het bos door de vijand uitgekamd zou worden. Meteen werd overlegd wie naar welk adres zou gaan en ze vertrokken.
Op 1 november werd het hele bos afgegrendeld en onder leiding van de Sicherheits Dienst uit Meppel uitgekamd. Iedereen die er in of uit wilde, werd naar de schuur van de boswachterij gebracht en ondervraagd. Ook boswachter Van Veenen werd er van verdacht onder één hoedje te spelen met de "terroristen" en danig aan de tand gevoeld. Op een haartje na werd hij niet overgebracht naar de SD-gevangenis in Meppel.

In de boerderijen aan de rand van het bos werd alles overhoop gehaald; ook de drie boerderijen waar de Polen ondergedoken zaten. Eén Pool werd opgepakt, maar wist in de schuur weer te ontsnappen.
De KP’ers wisten dat het bos niet meer veilig was en ze mochten zich in een onbewoonde schuur in het veld schuil houden. 's Avonds gingen ze weer naar de boerderij van Kist omdat het ook hier weer veel te koud was. Overdag werd de schuur alleen verlaten om sabotagedaden uit te voeren, in opdracht van "Zwolle". Daarbij gingen ze zo weinig mogelijk door het gevaarlijke bos.
Toen dat op een dag toch moest, vroegen twee "boeren" hen te helpen de boerenwagen te herstellen. Dichterbij gekomen moesten ze de handen omhoog steken. Een van de twee KP’ers had een hand met daarin een pistool in de zak en schoot dwars door de jas heen op één van de twee "boeren". Door de ontstane paniek konden ze vluchten.
De strenge winter van 1944 dwong de KP’ers in de eerste helft van december een ander onderkomen te zoeken. Ze kregen dat bij drie boeren in De Stapel en later bij boeren in Staphorst.
De KP’ers hielden zich, tot de bezetters rond de jaarwisseling de IJsselbrug afsloten, bezig met de etenhalers. Ze probeerden op woekerwinsten beluste boeren zo weinig mogelijk voet aan de grond te laten krijgen, door bij bevriende boeren rogge, aardappelen en erwten op te halen. De mensen van de CCD werkten mee. Het voedsel werd naar boeren gebracht die het tegen normale prijzen verkochten. Toen de voorraden opraakten moesten de etenhalers verder naar het noorden trekken.
Ook gingen de KP’ers regelmatig op de fiets naar Zwolle om daar opdrachten voor sabotagedaden te halen.
Op 8 februari werd "De Groene" in Zwolle doodgeschoten. Benno Smit, een ondergronds contact uit Meppel, werd op 8 maart gearresteerd. De KP’ers wisten niet hoever het netwerk verraden was. Om geen gastfamilies in gevaar te brengen, werd opnieuw boswachter Van Veenen opgezocht. Hoewel verdacht door de Duitsers werkte hij toch weer mee een zo goed mogelijke plek te vinden. Er werd weer een hut en ook een kookhut gebouwd en gecamoufleerd met dennentakken. Deze keer was er ook een wel met schoon water.
Het was in 1945 een mild voorjaar, waardoor alles beter uitpakte. Nu hadden de KP’ers ook een op een accu werkende radio, waarmee de Engelse zender beluisterd kon worden. De groep werd gepromoveerd tot een mobiele gevechtsgroep waaronder de gemeenten Hasselt, Zwartsluis, Nieuwleusen en Staphorst ressorteerden. In Balkbrug kon men de hand leggen op een aantal stenguns. Halverwege maart kwam uit Zwolle het bericht dat ze vanuit de lucht bevoorraad zouden worden met wapens en dergelijke. Er werd, niet ver van het kampement, een heideveld uitgezocht waar in het nachtelijk duister de parachutes met containers gedropt konden worden. Instructies en inspecties van leidinggevende verzetsmensen volgden n uit Twente kwam op 25 maart de wapendroppingspecialist Koos, met achterop zijn fiets een seintoestel. Zou hij aangehouden zijn door Duitsers, dan was het mis geweest.
Op 27 maart leek alles te gaan gebeuren, maar twee laag overvliegende Lancasters deden niets. In de vroege morgen werden de KP’ers gewekt door het schieten met mitrailleurs. Toen bleek dat Duitse troepen op het droppingsveld oefenden hoe de aanwalsende geallieerde overmacht te keren.
Drie dagen later, 30 maart en Goede Vrijdag, hoorden ze opnieuw hun code-zin op de radio. Omstreeks 11 uur 's avonds liet op ongeveer 700 meter hoogte een Lancaster bommenwerper zijn lading vallen en begon de herrie van klapperende parachutes en neervallende kisten. Een tweede toestel kwam verkeerd op het doel af en de parachutes dreven uit de richting. Het heeft de mannen uren werk gekost om alles terug te vinden; eerst de fel gekleurde parachutes wegwerken, de containers halen en verzamelen en met paard en wagen naar de gegraven kuilen brengen en verstoppen. Ook de spullen van de kapot gevallen containers moesten verzameld worden. 57 containers waren gedropt met wapens, waarbij handleidingen in vele talen, rookartikelen, voedsel en zelfs paaseieren. In één keer hadden de KP’ers de beschikking over 10 mitrailleurs, 200 stenguns, een flinke portie geweren, houders met patronen, springstoffen, antitankwapens, handgranaten, revolvers, brandbommen enz.
De nu uit 10 man bestaande groep besloot een beroep te doen op de reserve krachten uit Staphorst en gebruiksklaar gemaakte wapens werden naar verzetsgroepen gebracht; een uitermate riskante onderneming. De groep zelf heeft op het droppingsveld een oefening gehouden met antitankgeschut.
De KP uit Hasselt voegde zich bij de groep in het Staatsbos, die daarmee op 25 man kwam. Omdat de groep "mobiel" moest zijn, besloot men dat de fiets te langzaam was om snel te kunnen opereren.

Eén van de KP’ers trok een Duits uniform aan en ging, vergezeld door één van zijn makkers, richting Nieuwleusen. Volgens een reeds van te voren gemaakte afspraak werd de in de garage van het gemeentehuis staande brandweerauto (zonder de daarachter te koppelen spuitwagen) geruisloos ingelijfd in de gelederen van de Binnenlandse Strijdkrachten in Staphorst.
Op de terugweg werden de KP’ers bij de brug over de Dedemsvaart aangehouden door Duitse militairen. Die waarschuwden hen dat de brug op het punt stond om opgeblazen te worden. Ze werden naar de verderop gelegen brug verwezen die nog niet aan de beurt was. De hier postende schildwacht hield zijn vermeende collega's staande en gaf na enig heen en weer praten toestemming om door te rijden. Snel ging het richting het kampement, waar de auto gebruiksklaar werd gemaakt. Enkele dagen later werd de auto hier door een Engels jachtvliegtuig onherstelbaar vernietigd omdat het niet met de goede schutkleur was afgedekt. Om mobiel te blijven heeft één van de mannen toen direct de brandweerauto van Staphorst "in naam der koningin" gevorderd. (Deze is op de laatste oorlogsdag in Staphorst bij een gevecht op het kruispunt bij Waanders in brand gevlogen, evenals het hotel en achttien boerderijen.)
Op 7 april was het kanongebulder duidelijk te horen. De nu 30 KP’ers deden armbanden om, om herkend te worden als burgers met militaire bevoegdheden. De antitankwapens kregen een plaats op de brandweerauto.

Kort na middernacht vlogen Lancaster-bommenwerpers laag over. De vliegtuigen behoorden tot de No. 38 Group van de RAF die in de driehoek Groningen-Coevorden-Zwolle diverse groepjes Franse parachutisten dropten, behorende tot de 2e en 3e Regiments de Chasseur Parachutistes. Het was hun taak om achter de Duitse linies bruggen ongeschonden in handen te krijgen, om de snelle opmars van de Canadezen en Polen zo ongestoord mogelijk te laten verlopen. Verder moesten ze verwarring zaaien onder de Duitse troepen, die zo niet meer zouden weten welke kant ze op moesten vechten, en ze moesten informatie zien te krijgen voor de voorop gaande eenheden van de bevrijdingstroepen.
Jan Mannen klopte even later bij Van Veenen aan omdat hij de KP’ers wilde waarschuwen over de gelande parachutisten. Koerierster Nel ging met hem naar het kamp en onderweg praatten ze volop met elkaar. Deze vrouwenstem heeft voorkomen dat de in het bos gelande parachutisten op hen schoten. Was Van Veenen meegegaan, zoals hij van plan was, dan was het anders afgelopen.
De KP’ers besloten uiterst voorzichtig te werk te gaan, om eerst te weten te komen of het geen Duitse valstrik was. Jos Bonvanie ging met Mannen en Nel terug naar het boswachtershuis. Even later kwam hier ook dierenarts Loman uit Den Hulst met de parachutist Henri la Garde en de uit Meppel afkomstige, in Den Hulst bij Loman ondergedoken Wiep van Werven.
Twee KP’ers gingen, zoals afgesproken, wat later op weg naar het boswachtershuis en werden toen beschoten door Franse parachutisten, die niet wisten dat er een verzetsgroep in het bos zat. Een van de gewonden riep "maquis Hollandais" (Nederlandse verzetsstrijders) en toen viel er geen schot meer. De Fransen verleenden eerste hulp bij een knieschot en een geraakte voet en toen werden de twee weer naar het kamp gebracht, waar ze eerst beter door Loman en daarna nog weer door de huisarts uit Staphorst werden verzorgd.
Ook uit Nieuwleusen werden Franse parachutisten gebracht en 8 april was de groep op één na compleet. Kees de Roos en Yves Loichot zouden op een motor nog gedropte spullen gaan halen en stopten aan de Dekkersweg voor de boerderij van de familie Santing. Ze waren hier onbekend en wisten niet dat daar een NSB-familie woonde die de avond daarvoor een verjaardag had gevierd. Juist op dat moment wilden zoon Harm en de landwachter die meegekomen was, weer terug gaan naar Zwolle. Daar stond opeens iemand in een vijandelijk uniform in de baanderdeur. Een vuurgevecht ontstond waarbij Kees en Yves omkwamen.


Twee kruisen aan de Dekkersweg markeren de plek waar beiden omkwamen.

De landwachter ontsnapte naar Zwolle.
De KP’ers in het bos stonden op het punt met enkele Canadese gevechtswagens een aanval te doen op de brug bij de Dedemsvaart die nog door Duitsers werd verdedigd, toen een dochter van de familie Spijkerman kwam vertellen wat er gebeurd was. Onder commando van de Fransen werd naar de boerderij getrokken, waar ze met geweervuur werden begroet. Het gevecht ging door tot in de boerderij, waarbij de vader en de drie zonen het leven lieten. De aanval op de brug daarna mislukte omdat de vijandelijke overmacht te groot was. Een parachutist werd geraakt.
De Canadese verkenningswagens beheersten overdag de omgeving, maar trokken zich 's avonds ver terug. (Lutten was definitief in handen van de Canadezen maar Ommen zat nog bomvol SS'ers. Hardenberg en Gramsbergen waren op 6 april al bevrijd, maar de grote legermacht kwam pas op 11 april via Ommen in Balkbrug.)
119 De Franse para's beseften dat ze 's avonds een gewild doelwit voor wraakacties konden worden. Ze besloten daarom de vijand-welgezinde lieden, waarvan verwacht kon worden dat ze ook nog wel bij het scheiden van de markt levensbedreigende informatie aan de vijand wilden verschaffen, op te pakken. Na het oppakken van zeven personen besloot men, na verhoor, ijf vast te houden en toen ging één er vandoor en wist te ontsnappen. Welke contacten had hij, wat zou hij gaan doen? Men besloot een veiliger onderkomen te zoeken en de vier overgebleven gevangenen zouden daarbij zo'n risico betekenen dat tot een vuurpeloton werd besloten. Een zwarte bladzijde aan de goede kant van de oorlog.
De volgende dag kwamen de orders om Balkbrug te bezetten, op dat moment een belangrijk punt in de as waarlangs de 2e Canadese divisie wilde oprukken en waar op zondag 8 april al een Poolse afdeling was gearriveerd. Tevens was het één van de weinige punten waarlangs het SS-garnizoen uit Ommen nog zou kunnen ontsnappen. Twee volle dagen en nachten liepen de KP’ers patrouille bij de tactische punten en wegen, met de dreiging aan de SS-overmacht het hoofd te moeten bieden.
Op dinsdag 10 april werd er tussen de Poolse voorhoede uit Balkbrug en de Duitse bezetting in Ommen bij Witharen gevochten. Drie boerderijen brandden af.
Vanuit Den Ham kwamen de Canadezen die de Duitsers uit Ommen verdreven. In de nacht was het oorlogsrumoer dichtbij, maar de SS trok zich langs een andere weg terug.
Woensdag 11 april werd Balkbrug definitief bevrijd. Onafgebroken kwamen vanuit Ommen jeeps, tanks en zwaar geschut, die via Balkbrug naar Hoogeveen gingen en 12 april werden Beilen en Kamp Westerbork bevrijd. De Franse para's gingen terug naar hun onderdeel en de KP’ers moesten naar De Wijk.

(Samenvatting van een viertal artikelen "De partizanen van 't Schot" door Wim Bakker in de Meppeler Courant; april 1983. Overgenomen met toestemming van de auteur.)

* * *


DE PERIODE VAN 6 TOT 14 APRIL 1945 ________________________________________________________

Hoe zit dat nu? Hoe kan NSB-burgemeester Van Arkel nu al op 7 april afgezet en afgevoerd zijn als Nieuwleusen op 13 april pas bevrijd is?
Jan Dirk van Arkel was naast burgemeester van Nieuwleusen sinds 13 juni 1944 ook waarnemend burgemeester van Avereest. Hij verbleef dus niet uitsluitend in Nieuwleusen, waar hij bij café "De Viersprong" in pension was.
Nieuwleusen is bevrijd door het 10e peloton van het Toronto Scottish Regiment en die behoorden tot de grote legereenheden die opereerden in het Duits-Nederlandse grensgebied. Er waren twee grote legereenheden die naar het noorden optrokken; de 2e en de 3e Canadese Divisie (zie kaartje). Omdat de 3e Divisie niet zo'n snelle voortgang maakte is Overijssel vooral door compagnies van de 2e Divisie bevrijd.
Verkenningseenheden werden vooruit gestuurd om af te tasten wat de sterkte van de Duitse garnizoenen was. Ze trokken daarbij ver vooruit en ook ver opzij, om te kijken of er nog flankaanvallen van Duitse troepen te verwachten waren. Dit gebeurde uitsluitend overdag. 's Avonds trokken ze zich terug achter de eigen hoofdlinie. Dat was hier helemaal in Lutten en Hardenberg, want ook Dedemsvaart en Balkbrug hadden 's nachts dezelfde "niemandsland"-situatie als Nieuwleusen.
Uit een gevechtsverslag van het Toronto Scottish Regiment blijkt dat ze op 13 april enorm hebben rondgezworven en dat de brencarriers op deze dag enorm ver van elkaar hebben geopereerd. Ze waren in Assen en Vries, zowel als in de omgeving van Meppel.
"De C-compagnie verlaat in konvooi het hoofdkwartier; het 9e peloton gaat naar Vilsteren, het 8e peloton gaat naar Den Hulst en het 10e peloton naar Nieuwleusen, waar de commandant omstreeks 6 uur 's avonds Nieuwleusen tot bevrijd gebied verklaart. Er zijn veel mensen voor de kerk. De klokken van de Hervormde Kerk worden geluid en op het gemeentehuis wordt de vlag gehesen. De bevolking stroomt toe, dol van vreugde." De A-compagnie veroverde die dag Meppel.


* * *


DE BEVRIJDING IN DEZE REGIO ________________________________________________________

Op 6 april werden Gramsbergen en Hardenberg door de eerste Poolse divisie bevrijd. De Wijk volgde op 8 april, Lutten en Slagharen op 9 april en Dedemsvaart op 10 april.
Ommen, Witharen, Balkbrug en Heemse bij Hardenberg werden op 11 april door de Canadese Tweede Infanterie Divisie bevrijd.
Op 12 april werden Steenwijk, twee vliegvelden bij Havelterberg, Vledder en Heino bevrijd en op 13 april Havelte, Ruinerwold, Meppel, Nijeveen, Dalfsen, Wijhe, Olst en Nieuwleusen.
Toen de KP’ers na het vuurgevecht bij Staphorst versterking gingen zoeken bij de Canadese brigades, waren er bij Bloemberg, De Wijk, Balkbrug, Ommen en Den Hulst geen of onvoldoende Canadezen om mee te gaan. Ten einde raad reden de KP’ers naar Nieuwleusen. Daar zegden de Canadezen toe met enkele gevechtswagens te zullen uitrukken. Toen ze aankwamen was het gevecht echter al ten einde. Zwolle werd op 14 april bevrijd door de zevende Canadese brigade die via Raalte vanuit Heino kwam. Daarna kwam de derde Canadese tankdivisie, die langs de IJssel van Zutphen, Deventer, en na enig oponthoud, via Zwolle op 15 april door Staphorst trok richting Friesland en de Afsluitdijk.
Genemuiden en Hasselt werden op 14 april bevrijd.
Toen Staphorst op 15 april werd bevrijd, vonden de KP’ers van het Staatsbos elkaar hier weer en bleven daar een week. De bevrijding van Zwartsluis was eveneens op 15 april.

* * *


DE NIEUWLEUSENER NBS BIJ DE BEVIJDING ________________________________________________________

Hendrik Schoemaker

Meester Oldenbeuving was de man achter het verzet in Nieuwleusen. Ook Jan Snorrewind, werkzaam op het distributiekantoor, maakte deel uit van de groep. Hij woonde aan de Jan Heereweg en omdat het daar nogal wat afgelegen lag, werden daar altijd onze samenkomsten gehouden.
Toen het dan zover was dat de Canadezen bij Coevorden kwamen, werden de mensen van het verzet 's middags opgeroepen om naar Jan Snorrewind te komen. Daar werd besloten dat Brug 6 veilig gesteld moest worden. De brug aan Balkbrug was al gesprongen. Daar konden de Canadezen dus niet over om naar IJhorst en De Wijk te komen. Ze zouden eerst naar Brug 6 moeten om het kanaal over te komen en dan weer aan de zandkant terug naar Balkbrug.
De wapens werden bij elkaar gezocht en Sybe Post en ik zijn als eersten op pad gegaan. Wij naderden de maalderij van de gebroeders Muller vanuit richting Oosterveen. Vanuit de kelder van het maalderijgebouw konden wij de Duitsers in de mitrailleurpost aan de andere kant van de brug zien liggen. De bedoeling was om de Duitsers uit te schakelen als de Canadezen er aan kwamen.

De mannen van de NBS waren herkenbaar aan een band om de arm. De groep Nieuwleusen had er een stempel van de gemeente op staan.

Maar een paar dagen voor het zover was, trokken de Duitsers zich terug naar Zwolle. Ze hebben wel de brug laten springen, dat wil zeggen de beide ophaalbomen van de brug. Het tegengewicht klapte daardoor naar beneden. Omwonenden hebben met touwen de balans van de brug opgetrokken en daar een paar omgezaagde eikenbomen onder gezet. Omdat het brugdek onbeschadigd was, zouden de Canadezen daar toch over kunnen. Voordat het zover was zijn wij naar Talen in de Oosterhulst gegaan, waar we een paar dagen gezeten hebben voor het geval dat de Duitsers terug zouden komen. Op 12 april moesten we ons terug trekken op Balkbrug. Dat vonden de mensen in de buurt eigenlijk niet zo mooi, want stel dat de Duitsers nog eens terug kwamen.

Die nacht sliepen we in de oude drukkerij van Veldzicht. De andere morgen vertrokken we op de fiets richting Nieuwleusen, tegelijk met de Canadezen. Toen we in de Kerkenhoek aankwamen, waren daar een heleboel mensen op de been. Ik had een blauw pak aan. Het was eigenlijk een oud soldatenpak dat geverfd was. Het was een beetje uitgelegd en er zaten wat strepen over de rug. Een van de omstanders zei: "Moe'j kieken, hi'j hef de braandstrepen al over de rugge".
Om de arm hadden we een band met de letters NBS, Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. Dat leek allemaal wel mooi maar van diezelfde letters kun je ook NSB maken. Diezelfde man van de brandstrepen maakte ook de nog minder mooie opmerking:
"Moe'j kieken, nog beroerder soort."
Bij oom Hendrik in café "De Viersprong" werd ons hoofdkwartier ingericht. Dat klinkt heel groot voor zo'n koppeltje. Nu de bevrijding er eenmaal was, waren er jongens zat die zich aanmelden. Zij wilden ook wel met een geweer rondlopen, maar daar had je weinig aan, er moest wat gedaan worden.

Na de bevrijding van Nieuwleusen kreeg de BS de opdracht een aantal NSB'ers op te halen. We hebben dat ook gedaan, maar over de manier waarop heb ik achteraf mijn twijfels.
Op een avond kwam er een man van de knokploeg uit Zwolle namens de Canadezen om vrijwilligers te vragen die aan de IJssel wilden liggen. We zijn toen met de groep op weg gegaan. In Zwolle zagen we een hele club NSB'ers die met hun handen in de nek werden opgebracht. Ze moesten luidkeels het "Oranje boven" zingen.
's Avonds om elf uur kwamen wij aan in Wilsum. We werden daar opgewacht door mensen die ons beschouwden als hun bevrijders. Later trokken we voor de Canadezen Kampen binnen.
In Wilsum hadden wij de taak een deel van de IJsseldijk in de gaten te houden. De Duitsers zaten nog aan de overkant van de IJssel. 's Nachts om één uur kregen Hendrik Klein en ik de eerste wacht in dit voor ons onbekende terrein. Wij moesten aan de binnenkant langs de IJsseldijk lopen richting Kampen, tot Uiterwijk, waar de jongens van Staphorst zaten. Omdat we niet meer zulke beste schoenen hadden en het nogal dauwde, hadden we binnen een kwartier natte voeten. Toen we een eindje op weg waren, hoorden we opeens gesuis en een doffe plof.
Vanaf de Veluwe werd nog een kanon afgeschoten. De granaat gierde over ons heen en kwam in het riet aan de andere kant van de dijk terecht. Wij lagen natuurlijk direct op de grond en toen waren wij helemaal nat.
We hadden gehoord dat er Duitsers met een bootje over de IJssel kwamen en een eind verder zag ik in het donker opeens twee figuren staan met naast hen in het water een bootje. Wij dachten: "’t Is raak" en beduiden elkaar dat we er plat op de buik naar toe moesten. Toen wij dichtbij waren gaf ik een schreeuw en we vlogen overeind met de stengun klaar om te schieten. De figuren bleven stokstijf staan. Dat klopte ook wel want ze waren van hout; het waren twee grote meerpalen.
Op de terugweg hoorden wij over de dijk iemand aan komen lopen. Wat zou dat wezen? Na het "sta of ik schiet" stak de man meteen de handen in de lucht. Het bleek iemand van de B.V.L. (Bijzondere Vrijwillige Landstorm) te zijn die op weg was naar hun hoofdkwartier in de school.
De volgende dag hebben wij daar kennis met hen gemaakt. Ze hadden samen nog een geweer overgehouden, een Nederlands infanteriegeweer, waarin een kogel vast zat. Jannes Groen dacht hem er uit te krijgen, stopte er een nieuwe patroon in en knalde door de bomen de lucht in. Een spreeuw viel dood naar beneden.
Op een keer werden twee Duitsers in de richting Zalk gesignaleerd. We zijn daar toen achteraan gegaan en hebben nog op hen geschoten. Ze waren al dicht bij de IJsseldijk en toen wij daar waren, zwommen ze al midden in de rivier richting 's Heerenbroek. Daar zijn ze gevangen genomen.


In 1990 kwam de groep die bij Wilsum aan de IJssel lag nog eens weer bij elkaar. Bij die gelegenheid werd deze foto gemaakt waarop vlnr: Hendrik Schoemaker, Gerrit Groen, Albert Klein, Jan Mannen, Jannes Groen, Sijbe Kleen, Jan Sikkema en Sybe Post. Vooraan vlnr. Jan Klein, Hendrik Brassien, onbekend en Hendrik Klein.

Naast nare dingen is er ook nog wel een aardige gebeurtenis te melden. Jannes Groen was bij mensen ingekwartierd waarvan een dochter zou trouwen. Mij werd gevraagd het paard op te vlechten en op te kammen. Als beloning mochten wij met z'n beiden de andere avond het bruiloftsfeest op de deel meevieren.

* * *


MET BEVRIJDERS OP DE FOTO ________________________________________________________

Voor zover bekend zijn er niet veel foto's gemaakt van de intocht van de Canadezen in Nieuwleusen. Toch kunnen we hier enkele foto's plaatsen. Ze zijn allemaal gemaakt in de Kerkenhoek.


Een tank midden op het kruispunt, met links de smederij van Westerveen en rechts café De Viersprong.
De vier mannen die links staan zijn vlnr: Gerrit van Spijker, Arend van Spijker, Gerrit Knol en Gerrit Jan Schiphorst.
De vrouw midden op de foto is Jantje Posthumus-Bos, de echtgenote van meester Posthumus van de school aan het Oosteinde. Net boven haar zien we Aaltje Jans. De drie zittende jongens op de tank zijn vlnr. de eerste onbekend, in het midden Jan Thijs Huzen en rechts, met het lichte overhemd, Klaas Krul.


Belangstelling voor de Canadezen bij de bevrijding van Nieuwleusen. Op de achtergrond vlnr: het gemeentehuis, de woning van smid Westerveen en café De Viersprong. De man in het midden is Arend van Spijker en de vrouw bij het legervoertuig is Jantje Posthumus-Bos.


Op deze foto staat links Arend van Spijker, met naast hem Jan Willems en Jan Brouwer, zittend achter op de fiets.

* * *


DE TOESTAND IN BEVRIJD NIEUWLEUSEN ________________________________________________________

Hendrik Jan Meijerink

Op vrijdag 13 april 1945, 's avonds om zes uur, is Nieuwleusen bevrijd. Op de vele formulieren en vragenlijsten vanwege het Militair Gezag, de Commissaris van de Koningin en de verschillende ministeries, heeft de gemeente altijd dit antwoord gegeven. Overheidsinstellingen stelden die vragen om zicht te krijgen op de situatie met betrekking tot de huisvesting, de volksgezondheid, de voedselvoorziening, kleding en schoeisel, de financiën, de brandweer en veel andere zaken.

Op 7 april 1945 werd burgemeester J.D. van Arkel opgepakt en overgebracht naar kamp Erika bij Ommen. Daarna begon de OD (Ordedienst) met het interneren van 31 personen die de bezetter goed gezind waren geweest. Vijf personen werd huisarrest opgelegd en zij moesten zich dagelijks melden. Bij de internering werden negen bedrijven en woningen in beheer genomen.
Omdat er geen bestuur was, stelden J. van Aarst en H. Oldenbeuving voor om de plaatsen van de wethouders in te nemen, waardoor er weer stukken getekend konden worden en daardoor betalingen plaats konden vinden. Beide mannen waren schoolhoofd en voormannen van de plaatselijke BS. Het ambtenarenapparaat stemde evenwel niet met dit voorstel in. Er werd gewacht tot burgemeester Backx en wethouder Nijboer hun functie weer hadden ingenomen.
Met de financiën was het in de eerste dagen van de bevrijding niet al te rooskleurig gesteld. Het contact met de Bank van Nederlandse Gemeenten was nog niet hersteld omdat het westen nog bezet gebied was. De plaatselijke Boerenleenbank hielp daarom de gemeente aan geld om betalingen te kunnen doen.


Het gemeentehuis omstreeks 1940.

De winkeliers hadden weinig voorraad en moesten die zelf aanvullen door ze op te halen uit Zwolle, Hengelo etc. Ook de Union fietsenfabriek had geen materiaal meer in voorraad om nieuwe fietsen te kunnen maken. Alleen de maalderijen en zuivelfabrieken mochten overdag elektriciteit gebruiken.

Er moesten 9 geheel verwoeste woningen worden geregistreerd, terwijl er 18 herstelbaar beschadigd waren. Daarnaast kenden 28 woningen alleen glas en pannenschade. Maar …. er was geen materiaal om dit alles te herstellen.
Auto's zag je niet. Voor plaatselijk verkeer was men op de fiets en de wagen aangewezen. Enkelen, zoals dokter G.R. Dekker in Nieuwleusen en dokter P.J.J. Versluys in Den Hulst, hadden nog een motorrijwiel van 125 cc tot hun beschikking.
Het postverkeer ging erg langzaam. Bij de gemeente werd de post de eerste tijd gebracht door een motorordonnans van het Militair Gezag. Telefoonverkeer was alleen in een gebied langs kanaal de Dedemsvaart mogelijk.
Van 15 mei tot 14 juni 1945 werd op het land van H. ter Wee en in de villa aan de Rollecate een onderdeel van het Canadese leger ingekwartierd. De militairen genoten grote belangstelling.


De huidige situatie aan de Rollecate met op de achtergrond de boerderij waar H. ter Wee woonde.

Alles bij elkaar genomen is Nieuwleusen de oorlog redelijk goed doorgekomen. Er zijn weinig oorlogshandelingen geweest. In het bijzonder kort voor de bevrijding vonden schermutselingen plaats.
Aan voedsel heeft het de bevolking niet ontbroken. Er was zoveel dat men hier in de Hongerwinter aan mensen uit het westen van het land nog voedsel kon uitdelen. Veel voedsel werd zelf verbouwd en de boeren hadden natuurlijk koeien voor melk en boter.

* * *


BEVRIJDINGS- HERINNERINGEN ________________________________________________________

Henk Schoemaker

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was ik 18 jaar. Omstreeks 6 april 1945 ontmoette ik in Zwolle een leraar van de Muloschool (Cele-school). Ik zei: "Hallo meester Heuving", maar hij schudde zijn hoofd en legde een vinger op zijn mond ten teken dat wij elkaar niet kenden. Dit maakte mij duidelijk dat hij bij de ondergrondse was.
Enkele dagen later ontmoetten we elkaar weer en hij vroeg mij of ik iets voor hem wilde doen. Ik moest de volgende dag het Westeinde af fietsen en daarbij zo dicht mogelijk bij de positie van de Duitse soldaten een kijkje nemen. Ik mocht niets opschrijven maar moest alles onthouden en het aan hem vertellen. Ik rapporteerde onder andere dat er op esteinde 198 een vijftal Duitse soldaten waren gelegerd die in het bezit waren van pantservuisten.
Nadat ik meester Heuving alles had doorgegeven, vertelde hij mij dat de Canadese soldaten de volgende dag om tien uur zouden komen om Nieuwleusen te bevrijden. In die dagen werkte ik op het distributiekantoor als chef van de afdeling Handel.


Winterse foto omstreeks 1950 van het Westeinde met uiterst links het spieker of Palthehuis en daarnaast café ‘t Witte Peerd.

Vanuit het kantoor, dat gevestigd was in het spieker of Palthehuis, had ik een goed uitzicht op het Oosteinde, waar de Canadezen vandaan moesten komen. Klokslag tien uur zag ik ze aankomen: ongeveer dertig soldaten die werden begeleid door twee tanks. De soldaten liepen links en rechts van de weg achter de bomen langs. Meester Heuving had plaats genomen in de eerste tank en was hun gids. Ondanks het feit dat de meeste Duitse soldaten al vertrokken waren, namen de Canadezen geen enkel risico. Jammer genoeg werden er in het Westeinde zes boerderijen verwoest. De families die daar woonden waren van tevoren gewaarschuwd en werkten zogenaamd op het land. Een oude man wilde zijn huis niet verlaten en is omgekomen.
Na deze actie kwamen de Canadezen terug in het centrum van Nieuwleusen, met hun helmen gevuld met eieren die ze van de bevolking hadden gekregen. In die dagen waren mijn ouders de eigenaren van café restaurant De Viersprong. De Canadese soldaten kwamen naar ons toe en vroegen of ze de keuken mochten gebruiken om de eieren te bakken. Bij ons logeerde een jonge politieman die de Engelse taal verstond. Hij realiseerde zich niet direct alles wat er gebeurde en het duurde dan ook enige minuten voor hij precies begreep wat ze vroegen. Daarna liep alles van een leien dakje.
Moeder en de zussen kregen chocolade en andere dingen die we lange tijd niet meer gehad hadden. Vader, de politieman en ik kregen blikjes sigaretten van de Canadezen. Dat was een echte traktatie, want de enige tabak die we sinds lange tijd hadden, was zelfverbouwde tabak, die in de schuur gedroogd werd. Als vloeitjes gebruikten we krantenpapier.

* * *


DE OORLOGSJAREN VAN ALBERT KLEIN ________________________________________________________

Luuk Klein

Vooraf Het navolgende is het oorlogsdeel van het levensverhaal van mijn vader dat ik gedurende een periode van ongeveer twee jaar uit zijn mond heb opgetekend. Hij verbleef toen beurtelings in het ziekenhuis en een verpleegtehuis in Hoogeveen. Geleidelijk aan werd hij lichamelijk gesloopt door een aantal kwalen, maar tot het laatst toe was er geestelijk geen sprake van noemenswaardige achteruitgang. Hij overleed op 22 juli 2006.
In ongeveer vijftien sessies heeft hij zijn levensverhaal verteld. Soms liet zijn geheugen hem wat in de steek, in het bijzonder bij het opdiepen van namen van personen die in zijn leven een rol hebben gespeeld. Het is dus mogelijk dat er hier en daar sprake is van onvolledige gegevens. Lang niet alles was in andere bronnen te controleren op juistheid. Dit verhaal beoogt dan ook niet om volledig te zijn. Het is gewoon het verhaal zoals mijn vader dat verteld heeft en dat ik heb opgetekend. Eigenlijk had hij het verhaal zelf altijd al willen schrijven, maar hij is er nooit toe gekomen. In het navolgende is de ik-figuur dan ook de persoon van mijn vader Albert Klein.

Inleiding
Ik ben op 1 januari 1923 geboren op de Hoek in het centrum van Staphorst, als vierde van vijf kinderen in het gezin. Jan Klein en Femmigje Tromp zijn op 27 februari 1915 in Staphorst getrouwd. Hun eerste kind werd in 1916 dood geboren. Daarna werd op 26 december 1917 Geertje geboren, op 25 december 1919 Hen(dri)k, op 10 juli 1921 Klaas, op 1 januari 1923 Albert (ik dus) en op 13 augustus 1925 maakte Jan het gezin compleet.
Het gezin vertrok in 1928 naar Duitsland, waar vader Jan Klein werk vond als knecht op een grote herenboerderij dichtbij Soest, dat in de buurt van Dortmund ligt. Toen de situatie als gevolg van het aan de macht komen van Hitler steeds bedreigender werd, besloten Jan en Femmigje in 1935 met hun gezin weer terug te keren naar Nederland. Dat is het tijdstip waarop dit verhaal begint.

Voor de oorlog
Tot 1936 bezocht ik de lagere school in Staphorst (Oosterseschool). Daar hadden we net uit Duitsland komend natuurlijk eerst wel wat aanpassingsproblemen. Toen ik bij een leesbeurt door een paar klasgenoten werd geplaagd vanwege mijn leessnelheid en uitspraak, had de onderwijzer de tegenwoordigheid van geest om een Duits boekje uit de boekenkast te trekken en dat voor de neus van een van die jongens te duwen met de opdracht dat maar eens voor te lezen. Daarna hebben ze me nooit meer geplaagd.
Vanaf de zomer van 1936 bezocht ik op aandringen van het hoofd van de lagere school de MULO in Meppel. In 1938 verhuisden we naar het Zandspeur in Nieuwleusen, waarna het elke dag een behoorlijke fietstocht naar Meppel was. In 1940, net aan het begin van de oorlog, behaalde ik mijn Mulodiploma.

De eerste oorlogsjaren
In 1941 kreeg ik een dienstbetrekking op het distributiekantoor in Nieuwleusen. Ik werd door burgemeester Backx aangenomen voor de administratie en de loketdienst. Later, in 1943, werd burgemeester Backx door de Duitsers afgezet.
Eind 1941 moest er een aparte beheerder voor het bonnensysteem voor heel Nieuwleusen worden aangewezen en dat werd ik. Het betekende dat ik 's morgens de loketten moest bevoorraden en later op de dag alle bonkaarten weer moest innemen. Voor elk loket was er op het distributiekantoor een uitreikingsploeg. Van iedereen werd een stamkaart bijgehouden. Elke stamkaart had een inlegvel waarop precies werd bijgehouden hoeveel bonkaarten aan de desbetreffende persoon waren afgegeven. In 1943 kwamen daar de persoonsbewijzen en de bijbehorende administratie bij.

Boerenstaking 1943
In het voorjaar van 1943 was er een grote staking (april/meistaking) die een paar dagen duurde. De voormalige militairen van het Nederlandse leger werden opgeroepen om weer in krijgsgevangenschap te gaan. Het werd ook wel de boerenstaking genoemd, omdat de boeren weigerden melk te leveren. De ongeveer 30-jarige Jan Snorrewind en ik waren lopend op weg naar het distributiekantoor, toen we een melkrijder tegenkwamen die toch werkte voor een aantal NSB-boeren. We hielden hem aan en dwongen hem met zijn werk te stoppen. De melkbussen die hij al op de wagen had werden afgeladen en aan de kant van de weg gezet. De melkrijder kreeg het consigne onze namen beslist niet te noemen en daar heeft hij zich ook steeds aan gehouden.
Toen we op kantoor kwamen, kregen we een telefoontje van de bedrijfsleider van fietsenfabriek Union (van oorsprong een Duitser), die vroeg of we wel aan het werk waren. Ik nam op en liet hem weten dat we ons bij de staking hadden aangesloten. Vervolgens verlieten we het distributiekantoor en gingen naar het kantoor in Dalfsen. Daar werd nog wel gewerkt. We riepen de medewerkers daar op om zich bij de staking aan te sluiten. Ze vertelden echter dat ze dat niet durfden omdat ze gehoord hadden dat iedereen die staakte gevangen genomen zou worden.
Op zondag liep de staking af, wat betekende dat die dag weer melk geleverd zou moeten worden. Mijn vader weigerde echter op zondag te leveren. Dat bleef zonder gevolgen.
De werkzaamheden op het distributiekantoor werden daarna hervat alsof er niets gebeurd was. Een van de medewerkers op kantoor, een zekere Van der Vegt, was militair geweest. Omdat hij zich moest melden, dook hij onder in Meppel. Hij was de eerste onderduiker van het kantoor en misschien wel van heel Nieuwleusen. Aan de anderen op het kantoor vroeg hij om de distributiekaarten voor zijn gezin te verzorgen. Ik heb hem later nooit weer gezien, maar wel vernomen dat hij de oorlog heeft overleefd. De bonkaarten voor zijn gezin werden door mij als kassier achterovergedrukt.


Personeelsleden van het distributiekantoor. Vlnr: achter: Jan Katoele, Aly Snijder, Jentje Massier, Siena Houwer en Hein Bras. Voor: Hendrik van Dorsten en Jan Snorrewind.

Karel Daniël Fleurke, de baas van het distributiekantoor, vroeg zich op een gegeven moment af of we door het verdwijnen van die bonkaarten niet in de problemen zouden komen. Het ging ondertussen toch wel om zo'n 25 bonkaarten per uitreikingsdatum. Hij vond dat het beter was dat er niet meer dan 10 verdwenen. Ik hield echter vol dat het wel kon en dat ik ervoor zou zorgen dat het zo in de boeken werd verwerkt dat niemand het zou merken. Fleurke was overigens heel goed te vertrouwen.
Een van de meisjes bij de uitreikingsploeg hielp mee om bonkaarten achterover te drukken. Haar naam was Geesje de Groot.
Er was op het distributiekantoor ook een NSB’er werkzaam. Op zekere dag waren er vanwege het slechte weer weinig kaarten uitgereikt. Er waren echter wel veel kaarten achterover gedrukt, waardoor hij wantrouwend werd. Als verklaring werd gegeven dat er die dag veel woonwagenbewoners om bonkaarten waren gekomen. Zij mochten die halen in de plaats waar ze toevallig waren.
Op verzoek van de vrouw van die NSB’er heb ik kort daarna op een avond een gesprek gehad bij hem thuis. Hij was evenwel niet te vermurwen maar beloofde om niets tegen de plaatselijke bevolking te ondernemen of wie ook maar te verraden.


Brief waarin is vermeld dat de fiets van Geesje de Groot, medewerkster op het distributiekantoor, vrijgesteld is van vordering.

In 1944, toen meer bekend werd over de gruweldaden van de Duitsers, heeft hij zijn NSB-lidmaatschap opgezegd. Na de bevrijding werd hij gevangen genomen, maar al snel weer vrijgelaten.

Voordat de bewuste NSB’er op het distributiekantoor werkte, gingen op een gegeven moment al drie medewerkers "ondergronds". Het waren Henk Brassien, Jan Snorrewind en ik. We hadden anders als dwangarbeiders naar Duitsland gemoeten. Op het gemeentehuis hadden we verteld dat we afgekeurd waren. De Ariërsverklaring die van iedereen in overheidsdienst werd geëist, was door geen van ons getekend. Vermoedelijk had iemand anders voor ons getekend, omdat we dat zelf geweigerd hadden.

Luctor et Emergo
Om de foute berichtgeving van de Duitsers te ontzenuwen, besloten Henk Brassien en ik een pamflet te maken. De eerste uitgave verscheen in 1943. Het blad heette Luctor et Emergo en de redacteuren waren Henk Brassien en ikzelf. Het blad verscheen gemiddeld een keer in de twee weken. Al na enkele weken voegde meester Oldenbeuving, hoofd van de christelijke school op De Meele, zich ook bij de redactie (Ed van Thijn, de latere burgemeester van Amsterdam, heeft een poosje bij hem ondergedoken gezeten). Oldenbeuving werd hoofdredacteur en werd af en toe ook als redacteur ingeschakeld. Het blad werd door koeriersters (Mies van Giessel en Gerda Hengeveld) onder goede Nederlanders verspreid. Het verspreidingsgebied was oorspronkelijk alleen Nieuwleusen, maar vanwege de vraag breidde dat zich later uit tot Meppel, Dalfsen, Balkbrug en nog later ook tot Zwolle. De redactie werd uitgebreid met Jan Snorrewind en meester Van Aarst, die zo ongeveer het hoofd van de ondergrondse in Nieuwleusen was. Meester Oldenbeuving was het hoofd van de ondergrondse van De Meele en Den Hulst. Het blad werd meestal gestencild bij Henk Brassien thuis en verscheen tot in 1945.

Razzia september 1943
In september 1943 kreeg ik van een politieagent het bericht dat er een razzia zou worden gehouden. Hij vertelde dit via een kettingactie door aan andere betrokkenen. Verschillende onderduikers werden op die manier van het bericht op de hoogte gesteld.
De razzia werd nog dezelfde avond uitgevoerd door de landwacht van Steenwijk. Ik was nog bezig met waarschuwen en was net bij slager Belt, toen ze daar binnenvielen. Ik werd naar de kamer gedirigeerd en moest tegen de muur gaan staan. Mijn Ausweis, een vals exemplaar waarop stond dat ik officieel in Hasselt bij de stellingbouw werkte, moest ik laten zien. De Ausweis was echter niet meer geldig, omdat ze er daar allemaal een rode streep door hadden gekregen. Slager Belt had geen Ausweis en werd meteen opgepakt. Buiten stond al een aantal opgepakte onderduikers. In colonne ging het naar café Niemeijer in Den Hulst. De opgepakte onderduikers zouden naar kamp Erika bij Ommen gebracht worden. Alleen de mannen die getrouwd waren mochten weer naar huis, onder de belofte dat ze voor de Duitsers zouden gaan werken.
Aan het begin van de nacht waren zo'n 60 opgepakte personen in het café verzameld. Met Jan van Ankum en Asse Visscher, een paar goede bekenden, besprak ik of we zouden vluchten. Niemand durfde en toen probeerde ik het maar alleen. Ik deed alsof ik last had van de stoelgang en ging dus om de haverklap naar het toilet. Er ging altijd een bewaker mee naar de gang. Toen ik hoorde dat die een andere zaal inging, ging ik er via de keuken vandoor. Eerst ging ik naar huis en toen met broer Henk naar Rouveen, naar boer Krale, waar Klaas werkte.
Toen Henk en ik onderweg waren naar Rouveen, hoorden we twee vrouwen praten over de razzia. De ene zei dat Klein van het distributiekantoor ook was opgepakt, waarop de andere zei dat dat niet waar kon zijn, omdat ze me op datzelfde moment zag fietsen.
Het verzetswerk werd na een paar dagen vanuit Nieuwleusen voortgezet, nog steeds vanuit het distributienetwerk.
Nadat NSB’er Van Arkel in oktober 1943 als burgemeester was aangesteld moest iedereen beurtelings bij hem komen. Aan de hand van de persoonsgegevens controleerde hij of we eigenlijk niet in Duitsland hadden moeten werken. Ik vertelde hem dat ze me vergeten waren.
Op het distributiekantoor waren er drie die voor dwangarbeid in aanmerking kwamen. Dat waren Henk Brassien, Arend Dijk en ikzelf.

We zijn toen direct ondergedoken. Ik ging naar de familie Ten Cate in Ruinerwold.
Na enkele dagen liepen de werkzaamheden op het distributiekantoor in het honderd. Baas Fleurke (foto) kwam toen vragen of we het wilden wagen om als onderduiker terug te komen. Dat zou dan gebeuren buiten medeweten van de NSB-burgemeester. Zo hebben we tot in 1944 nog enkele maanden op het distributiekantoor gewerkt. Arend Dijk kwam niet terug op kantoor.

Ontstaan verzetsgroep
Langzamerhand ontstond op die manier in Nieuwleusen een verzetsgroep, met als deelnemers Henk Brassien, Jan Snorrewind, meester Van Aarst, meester Oldenbeuving, Jan Mannen, ikzelf en nog anderen. Het verzetswerk bestond uit hulp aan onderduikers en het plaatsen van onderduikers op onderduikadressen. Daarvoor was soms veel overtuigingskracht nodig.
Op een gegeven moment moest er iemand geplaatst worden die gestudeerd had. Het bleek Wiep van Werven te zijn, de zoon van de directeur van de Germaan-fabriek in Meppel. In de avonduren ging ik naar dokter Versluys. Na veel praten lukte het me om de jongeman daar onder te brengen.


De bewaking van de spoorlijn werd opgedragen aan de inwoners. Deze brief is getekend door burgemeester Van Arkel.


In de nacht van 6 op 7 april 1945 werd de spoorlijn Zwolle-Meppel nabij Nieuwleusen opgeblazen door enkele Zwolse verzetsmensen, waarbij er een sneuvelde.

Enkele dagen later kwam Versluys bij ons thuis aan het Zandspeur met de vraag of ik geen ander adres wist (na de oorlog bleek dat Ed van Thijn ook de familie Versluys noemt als een van de adressen waar hij ondergedoken heeft gezeten). Versluys stelde voor om het eens te proberen bij dierenarts Loman. Toen ik het daar probeerde, vroeg die waarom we in vredesnaam niet eerder bij hem gekomen waren. Wiep van Werven is tot na de oorlog als zogenaamde dierenartsassistent bij Loman gebleven.

Ander verzetswerk was het vernielen van telefoonkabels. De opdrachten daarvoor kwamen van Zwolle. Bovengrondse kabels moesten worden doorgezaagd en de ondergrondse worden opgespit en in de Dedemsvaart gegooid. Ook hebben we geprobeerd spoorlijnen te saboteren, maar dat is niet gelukt. De bewaking was zo streng dat we dat plan hebben opgegeven.

De contacten met de verzetsgroep Meppel liepen via Van Aarst vooral met de familie Gunnink, die eerst nog in Staphorst woonde en later aan de Schuttevaerstraat in Meppel. Vader Gunnink had samen met zijn zoons en vrienden een knokploeg in Meppel. Ze pleegden onder meer overvallen op distributiekantoren in Staphorst, Ruinerwold, Oldemarkt en andere plaatsen. Ook de bonnen die ik op het distributiekantoor achterover had gedrukt, gingen via hen naar bepaalde adressen. Op het laatst liep het aantal achterovergedrukte bonkaarten op naar vijftig per maand.

De Gunninks kwamen vaak bij ons thuis aan het Zandspeur. Gunnink was een boer die was ondergedoken. Moeder vond eens een kogel in de kamer waar ik met ze gepraat had. Ze gaf hem aan mij maar zei verder niets.
Op een keer fietste ik met de Gunninks via de Lichtmis naar de velden bij Rouveen. Plotseling dook er een eend op uit een sloot. Een van de Gunninks wilde schieten maar gelukkig wist ik dat te voorkomen.
Toen we in het vrije veld waren zei ik dat ik ook wou leren schieten met het pistool. Gunnink liep daarop naar een paal, tekende er een cirkeltje op en zei dat ik die maar moest proberen te raken. Ik raakte niets. Hij leerde me toen hoe je moest schieten. Gunnink deed het voor en schoot twee kogels zo scherp dat ze in hetzelfde gat terecht kwamen. Er waren in de groep verschillende mannen die zeer scherp konden schieten.

Overval distributiekantoor
Ongeveer in diezelfde periode was de tijd rijp om een overval op het distributiekantoor in Nieuwleusen te plegen. Dat gebeurde op 25 januari 1944. Het aantal onderduikers nam steeds toe en daarom waren er veel meer bonnen nodig.
In samenwerking met Gunnink en consorten van de knokploeg Meppel werden plannen gesmeed om het distributiekantoor te overvallen. Op een donkere avond gingen Van Aarst en ik naar Meppel, waar we ons moesten melden op een adres in de Emmastraat. Het was regenachtig en we waren behoorlijk nat toen we daar aankwamen. We werden door twee oudere mensen opgevangen die ons van droge kleren voorzagen. Om precies acht uur moesten we uit dat huis vertrekken in de richting van de Stationsstraat. Nog in de Emmastraat werden we door een "Duitser" opgevangen, die ons in zuiver Nederlands vroeg: "Komen jullie uit Nieuwleusen voor de kraak?" We bevestigden dat, waarop hij zei dat we mee moesten komen. We gingen via het Zuideinde naar de Werkhorst, waar we een woning binnen gingen. Toen het licht aanging herkende ik de zogenaamde Duitser als Gerrit Gunnink, een medescholier van de MULO. De overval werd toen met de hele groep tot in de finesses voorbereid. Deelnemers waren de leden van de knokgroep Meppel. Het zou allemaal op een nader te bepalen dag en tijdstip moeten gebeuren. Later werden bij ons op de boerderij aan het Zandspeur met de Gunninks en enkele anderen nog allerlei details besproken.

In het midden Marga Gerrits en rechts Jentje Massier op het distributiekantoor.




Toen er een nieuwe voorraad bonkaarten op het kantoor afgeleverd was, werd besloten om de overval daadwerkelijk op die bepaalde dag uit te voeren.

Het was mijn taak om de sleutels van de kluis waarin de bonnen werden bewaard elke avond te verzegelen en aan politieagent Holties te overhandigen. Hij bewaarde die dan 's nachts bij hem thuis.
Holties was erg fel. Hij woonde samen met twee dochters aan het Oosteinde, niet ver van het kruispunt. Een van zijn dochters was invalide en daarom waren de beide meisjes eigenlijk altijd samen thuis als Holties er zelf niet was.
De afspraak was dat ik Holties op de bewuste avond aan de praat zou houden door met hem in discussie te gaan over de oorlog. Toen het donker was geworden, zei ik tegen Holties dat ik naar huis ging. Holties zei dat hij ook nodig naar huis moest omdat de meisjes op hem wachtten. Toen ik de sleutels aan hem had afgegeven, vertrok hij. Onderweg trof hij in de Kerkenhoek zijn dochter die nog even een boodschap had gedaan. Dat was echter niet voorzien, want het plan was Holties alleen in een hinderlaag te lokken.
Gezamenlijk liepen Holties en zijn dochter naar huis. Zij liep achterom om haar fiets op te bergen. Daar stond een van de jongens van de knokploeg te wachten met het pistool in de hand. Het meisje zag hem en schreeuwde: "Pappa, pappa, ze schieten!"
Holties zou juist de sleutel in het slot steken, toen hij zich door het geschreeuw gealarmeerd met de revolver in de hand omdraaide. Een van de jongens die dichtbij in de bosjes was verborgen, stond al klaar om Holties op zijn nek te springen en te knevelen en niet om hem dood te schieten. Maar door deze situatie kon hij niet anders dan op Holties te schieten. Het was bekend dat die altijd een schubbenpantser droeg. De schutter trof Holties met twee schoten in de keel.
Henk Brassien, Jan Snorrewind en ik stonden voor het gemeentehuis te wachten. We hoorden de schoten en beseften meteen dat het mis was. Ik ging direct naar café Schoemaker op de hoek van de Ommerdijk en het Oosteinde om te vragen of ze daar wisten wat er gebeurd was. Daar vertelden ze dat Holties was doodgeschoten. We zijn toen onmiddellijk naar commandant Van Aarst gegaan voor verdere instructies. Omdat ik de laatste was die met Holties had gesproken, was de vraag wat ik moest doen. Er werd besloten dat ik de volgende dag gewoon naar kantoor zou gaan en dat er wel iets zou worden verzonnen. Die dag ging het gerucht, dat door Van Aarst werd verspreid, dat Holties vermoedelijk was neergeschoten door familie van zijn vrouw, van wie hij gescheiden leefde.
Door deze gang van zaken was de overval mislukt. De sleutels werden weer aan mij gegeven en Jan Snorrewind, Henk Brassien en ik bleven gewoon op kantoor alsof er niets aan de hand was. Het toppunt van dit voorval is wel dat ik door de Duitsers nooit verhoord ben.

Deserteur Herman
Het was eind 1944 toen Gerard Schuurman, een buurjongen van ons aan het Zandspeur, op een middag bij ons kwam vertellen dat ze een jongeman hadden gevonden die op het land rondzwierf. Zijn naam was Herman en hij wilde onderduiken omdat hij uit Duitsland gevlucht was. Hij is bij ons ondergedoken en werkte mee op de boerderij. Maar moeder vertrouwde hem op een gegeven moment niet meer, omdat ze merkte dat hij haar niet recht in de ogen durfde te kijken. Op een middag heeft Henk, die inmiddels ook in het verzet zat, Herman meegenomen naar het land. Ik heb thuis zijn kleren doorzocht en vond een brief van een meisje dat al een paar keer bij ons thuis was geweest. Ze zat in een kamp in Rouveen en schreef dat ze er zwart op aangekeken werd dat ze verkering had met een soldaat.
Toen Herman terugkwam van het land confronteerden Henk en ik hem met deze informatie. Hij gaf toe dat hij bij de Nederlandse SS had gezeten. In Den Haag was hij bij een geheime verzetsactie opgepakt door de Duitsers en voor de keuze gesteld om te tekenen voor de SS of doodgeschoten te worden. Hij zei dat hij onder dwang getekend had en bij de slag om Arnhem met een vriend was gevlucht.
Onmiddellijk daarop vroegen we Herman waar hij zijn wapens had gelaten. Hij zei dat die ergens in een bos bij Balkbrug begraven waren, samen met de wapens van de vriend met wie hij gevlucht was. Besloten werd dat Henk samen met Herman naar de plaats zou gaan waar de wapens waren verstopt. Volgens Herman lagen ze ergens onder een struik verborgen. 's Avonds kwamen beiden zonder wapens terug; ze hadden ze niet gevonden. Ze besloten de volgende dag opnieuw een poging te wagen.
Die avond kwamen twee als Duitsers verklede mannen in uniform en met geweren op de rug aanfietsen. Het waren Henk en Herman. Onderweg waren ze een groep Duitsers tegengekomen. Met de Hitlergroet zijn ze elkaar gepasseerd.
Op de terugweg hadden ze dorst gekregen. Henk kende op een boerderij in IJhorst een meisje aan wie ze wel om water konden vragen. Het meisje herkende Henk niet. Om de "Duitsers" weg te krijgen zei ze dat ze wel melk konden krijgen in plaats van water.

De wapens die Henk en Herman meebrachten werden verstopt in onze boerderij aan het Zandspeur. De geweren en de uniformen kwamen in de ruimte tussen het dak en de zolder boven de deel. De helmen pasten daar niet in en daarom werden die op zolder verstopt onder een stapel turf.
Henk en ik zochten contact met de commandanten van de ondergrondse om te vragen wat er met Herman gebeuren moest. Besloten werd dat we hem in de richting Dedemsvaart moesten sturen. Hij zou dan in de veronderstelling verkeren dat hij ergens door iemand opgevangen zou worden. In werkelijkheid zou hij onderweg geliquideerd worden. We hebben Herman weggestuurd maar 's avonds kwam hij terug met de mededeling dat hij niemand aangetroffen had en dat hij daarom maar weer was teruggekomen.
Hierop nam ik contact op met meester Oldenbeuving. Die vertelde dat hij in de bespreking zijn mening had doorgedrukt om de man niet dood te schieten. Daarop werd Herman opgesloten bij een boer in Nieuwleusen. Hij mocht met niemand contact hebben, ook niet met zijn meisje.


Personeelsleden van het distributiekantoor voor de deur van het gemeentehuis.
Vlnr: Marga Gerrits, Siena Houwer, Albert Klein, onbekend en Jentje Massier.


Op een keer fietste ik in Den Hulst toen de leider van de Landwacht van Nieuwleusen me achterop kwam. Hij zei dat hij me nooit meer op het distributiekantoor zag en vroeg wat ik tegenwoordig deed. Ik antwoordde dat ik nu op het Landbouwhuis in Zwolle veel belangrijker werk deed voor de voedselvoorziening.
In 1947 ontmoette ik diezelfde Landwachtman eens in Ossenzijl. Hij had na de oorlog gevangen gezeten, was weer vrijgelaten en beweerde spijt te hebben van wat hij in de oorlog gedaan had.
Het zal 3 of 4 januari 1945 zijn geweest dat ik thuis was in verband met mijn verjaardag. Vader, moeder, Henk, Geertje met een vriendin en ik zaten in de kamer toen er plotseling hard op deuren en ramen werd gebonsd. Vier mannen van de Duitse SD kwamen binnen en vroegen direct waar Herman was. We zeiden dat we geen Herman kenden. Vervolgens werden vader, Henk en ik om de beurt in een andere kamer verhoord. Vader hield zich van den domme en Henk kwam ook al snel weer terug.
Omdat we allemaal ontkenden, zei de Duitse commandant dat ze "haar" maar moesten ophalen. Toen de vriendin van Herman binnenkwam, wist ik dat het geen zin had nog verder te ontkennen. Op de vraag aan de vrouw of dit de mensen waren, gaf ze bevestigend antwoord.
In de deuropening kwam ik Henk tegen die me aanstootte, waardoor ik de indruk kreeg dat hij iets had losgelaten. Ik werd vervolgens voor de tweede keer verhoord. Onder bedreiging zei ik dat Herman bij ons was geweest, maar dat we niks meer met hem te maken wilden hebben en hem weggestuurd hadden in de richting Dedemsvaart.
Het hele huis werd doorzocht en ook de zolder waar de helmen lagen. Een Duitse SD'er scheen met zijn lantaarn over de helmen, die ondertussen bloot waren komen te liggen, maar hij zag ze niet.
Toen alles was afgelopen werd ik meegenomen, waarschijnlijk omdat de vrouw via Herman wist dat ik het meest actief was in het verzet.
De achterblijvende familieleden hebben de wapens, uniformen en helmen in de buurt van de boerderij in de grond begraven.

De vrouw had ook de naam van Gerard Schuurman genoemd en daarom werd die ook opgehaald. We werden samen naar het Huis van Bewaring in Zwolle gebracht. We kwamen in een cel terecht met ongeveer 12 mannen. Een oudere man waarschuwde me onmiddellijk dat ik niets moest zeggen omdat er vermoedelijk een verrader onder ons was.
De volgende dag werd ik verhoord. Het ging er gemoedelijk aan toe. Het verhoor, een direct vraag-en-antwoordspel, vond plaats in het Duits. Toen werd hen duidelijk dat ik ondergedoken was. Op de vraag waarom zei ik dat ik niks tegen de Duitsers had, maar dat ik bang was voor de Engelse bommen.
Na ongeveer een week met verschillende verhoren kreeg ik te horen dat, als ik niet zou zeggen waar Herman was, ik nog dezelfde week zou worden doodgeschoten. De vraag of ik wist waar Herman was, bleef ik ook toen nog ontkennend beantwoorden.
Na enkele dagen ging de celdeur open en verscheen er een man in de deuropening die zei dat Klein en Schuurman moesten meekomen en al hun spullen moesten meenemen. De oudere al eerder genoemde medegevangene, zei dat we niet bang moesten zijn en dat we de gevangenis uit zouden gaan. Bij de wacht aangekomen stonden daar twee Nederlandse politieagenten ons op te wachten. We kregen alle spullen terug die ons eerder waren afgenomen en met de beide agenten gingen we de gevangenis uit.
Buiten gekomen vroeg ik waar we naar toe gingen. Daarop zei een van de agenten dat we geen gekke dingen moesten doen. We zouden naar een strafschool gaan, waar we bij de haven zouden moeten werken. Ik kon het niet laten om te zeggen dat ik niet snapte waarom men dat werk wilde doen.

Naar kamp Erika
Samen met Gerard Schuurman werd ik dus overgebracht naar een strafkamp in Zwolle, van waaruit we in de Zwolse haven moesten helpen met het lossen van schepen. In dat strafkamp maakten we mee dat een medegevangene via de regenpijp ontsnapte. Hij werd echter gepakt en verschrikkelijk afgeranseld. Hoe het verder met hem is afgelopen weet ik niet.
Na enkele dagen werden we op transport gesteld naar Ommen. Na een heel eind lopen werden we op vrachtwagens geladen en naar kamp Erika gebracht. Daar vond ook weer een verhoor plaats. We werden ingedeeld in verschillende groepen, Gerard in de boerenploeg en ik in de bosploeg. Dat was de strafploeg. Dag in dag uit moesten we gekapte bomen uit het bos naar de weg slepen.


Kamp Erika werd met de grond gelijk gemaakt. Alleen dit monument in de bossen bij Ommen herinnert nog aan de plek waar eens het kamp was.

's Middags was er voor familieleden en vrienden af en toe gelegenheid om ons te bezoeken. Ze namen dan vaak wat te eten mee, want het voedsel in het kamp was mondjesmaat en slecht. Bovendien kreeg je, als je bezoek had, geen eten omdat men er vanuit ging dat het bezoek wel eten had meegenomen.
's Morgens kregen we een stukje brood en daar moesten we het ook 's avonds mee doen. De meesten hadden het brood echter 's morgens al op. 's Middags kregen we een of andere stamppot met kool, maar dat hield ook niet over.
Als je 's middags aan het eten was, kon het gebeuren dat iemand van je familie of kennissen vroeg of ze je even mochten spreken. Zo is mijn vader een keer bij me geweest en hij liet me toen beloven om geen vluchtpoging te wagen. Hij vond het veel te gevaarlijk.
Mies van Giessel en Roelie Huisman, twee koeriersters uit Nieuwleusen, kwamen ook een keer op bezoek. Zij namen een brief mee van een gevangene voor iemand die in hun buurt woonde.

Het werk was erg zwaar. De bewakers waren meestal afgekeurde SS'ers, onder wie ook de beruchte Bikker. Als de bewakers zagen dat twee mensen een boomstam droegen die volgens hen eigenlijk te licht was voor twee personen, dan lieten ze voor straf die boom door één man dragen. Heel vaak bezweek iemand onder die vracht.
Het kampleven was zwaar. Zelfs in hartje winter was er 's morgens appel, waarna iedereen het op een rennen zette naar de washokken. Maar daar waren de leidingen meestal bevroren.

Bevrijding uit kamp Erika
Op een middag in februari kwamen Jan Mannen en Wiep van Werven op bezoek in het kamp om me te waarschuwen. Er waren wapens gevonden aan het Zandspeur in de buurt van ons huis, de door mijn familie verstopte wapens dus. In combinatie met mijn arrestatie en verblijf in het kamp voorspelde dat weinig goeds. Afgesproken werd dat ik zou proberen te vluchten. In het bos hadden ze een overall voor mij verborgen. Ze zouden aan de weg met een fiets wachten tot ik zou komen.

Een poosje later vroeg ik aan de bewaker of ik even het bos in mocht om "wat te doen". Het commando was dat ik niet te ver mocht gaan. Toen ik bij de overall kwam, kon ik de bewakers nog op afstand zien. Ik verstopte me achter een lage dichte dennenboom en trok snel de overall over mijn gevangenispak aan. Ik ben toen snel naar de weg gelopen, er angstvallig voor zorgend dat het dennenbos zich steeds tussen mij en de bewakers bevond. Vervolgens liep ik door tot de plek waar volgens afspraak een fiets stond. Jan Mannen en Wiep van Werven stonden op enige afstand te wachten.
Ik wou op de fiets springen maar de trappers schoten door. Fietsen waren in die tijd niet best. Ik riep naar de beide vrienden en Van Werven kwam naar me toe. Ik kreeg zijn fiets, waarna ik ervandoor kon gaan. Van Werven liep met de kapotte fiets naar een boerderij in de buurt om hem te repareren.
Het gebeurde allemaal op veilige afstand van de SS-bewakers. Met Jan Mannen ben ik naar Lemelerveld gefietst waar een onderduikadres voor me was geregeld. Bij aankomst bleek echter dat de betreffende boerderij die dag door de Duitsers bezet was. We moesten dus verder naar een ander onderduikadres. Dat was in Heino bij Datema, het hoofd van de school. Die wist dat ik uit Ommen kwam. Twee dochters die verpleegster waren, waren thuis. Ze hebben me onder handen genomen want ik zat onder de luis. Ik werd grondig gewassen en kreeg schone kleren aan.

De volgende dag heeft de onderwijzer me naar de boerderij van Slotman aan de Brink bij Heino gebracht. Die mensen mochten niet weten dat ik in Ommen gezeten had, omdat ze anders te bang zouden zijn voor de Duitsers. De zoon des huizes heeft me later die informatie toch ontfutseld, maar hij beloofde me om zijn ouders niets te vertellen. Later is de zoon nog ingeschakeld bij de verspreiding van Luctor et Emergo.
Voor zover ik een beetje verstand had van het boerenwerk, ging ik bij boer Slotman op het land werken. Maar de boer zei dat ik er niet was om te werken. Ik werd door hem bij de aardappelkuil geplaatst om de etenhalers uit het westen aardappelen te geven. Ik kreeg de opdracht om de aardappelen gratis weg te geven als ik merkte dat men geen geld had. Iedereen kreeg een mand vol aardappelen. Dat ging zo ongeveer een week door tot de kuil leeg was.

Gedropte wapens
Zo verliepen de dagen bij de boer bij Heino in alle rust. Een keer ging het gerucht dat de Duitsers paarden zouden gaan vorderen. De boer stuurde mij met een wagen met twee paarden naar een afgelegen stuk land om de paarden te verstoppen. Ik had van paarden helemaal geen verstand maar het ging allemaal goed. De vordering is inderdaad doorgegaan en die avond haalde de boer me weer op.
Vanuit Nieuwleusen werd ik bij boer Slotman vrij geregeld bezocht door de koeriersters en door Oldenbeuving, die zelf ook ondergedoken was. Ik zei dat ik met Pasen graag naar huis zou willen. Afgesproken werd dat twee koeriersters, Roelie Huisman en Dickie Snorrewind, me op zouden halen. Bij Dalfsen moesten we de brug over. De koeriersters zouden vooruit fietsen en wanneer op de brug alles veilig was, zouden ze met een zakdoek zwaaien zodat ik er ook over kon. We kwamen veilig in Nieuwleusen aan.
Thuis hoorde ik dat er die avond een vergadering van de ondergrondse was bij de weduwe Snorrewind. Bij de Snorrewinds heb ik in mijn onderduikerstijd diverse keren op de divan geslapen. De weduwe harkte iedere avond het terrein rond haar huis aan om later te kunnen zien of er die nacht onraad was geweest.
Op de vergadering van die avond werd afgesproken dat er op paaszondag 1 april wapens uit de Staatsbossen bij Staphorst gehaald zouden worden. We waren met een man of dertien. Het ging om gedropte wapens. We wisten dat de geallieerden op komst waren.
We kregen ieder een stengun en voor de hele groep een machinegeweer en voldoende munitie voor een aantal dagen. De banden van de fietsen die we hadden kwamen van de Union-rijwielfabriek. Ik had met de directeur gesproken dat we fietsbanden moesten hebben. Hij zei dat ik ze maar moest pakken als ik ze kon vinden. Twee van onze vrienden die op de fabriek werkten, hebben op een nacht de voor de Duitsers bestemde fietsbanden gestolen.

In de Staatsbossen kregen we allemaal de fietstassen vol met wapens. Op de terugweg kreeg ik op de Schapendrift een lekke band. Henk Brassien heeft toen mijn fietstassen over de fietstassen op zijn fiets gedaan en zo gingen we met z'n allen verder. Toen we aan het kanaal de Dedemsvaart kwamen, besloot de commandant om te stoppen.


De Rollecatebrug met links de rijwielzaak van Zandbergen en op de achtergrond de boerderij van H. ter Wee.

We moesten een eindje over de verkeersweg langs het kanaal naar de Rollecatebrug. Besloten werd om dat twee aan twee te doen.
Als de eersten over de brug waren gingen de volgende twee. Op het laatst bleven er nog drie over, Henk Brassien, de commandant en ikzelf. Het was middernacht. Vanwege de lekke band besloten de commandant en ik het laatste stuk te lopen. Henk moest maar vooruit fietsen omdat hij een dubbel stel wapens in de fietstassen had.
De commandant zei tegen me dat hij bewapend was en dat ik moest maken dat ik wegkwam als er wat gebeurde. Toen we een eindje langs het kanaal hadden gelopen, stopte er plotseling een auto met gierende remmen naast ons. Ik besloot meteen om mijn fiets in de sloot te gooien en daar overheen te springen. Het was bij de boerderij van Ter Wee. Ik vluchtte het land in. Er klonken schoten. Ik dacht dat ze de commandant te pakken hadden gekregen en dat hij zich verdedigde. Onmiddellijk daarop klonken er machinegeweerschoten over het land. Ik hoorde de kogels fluiten. Bij de gracht aangekomen die achter het weiland liep, sprong ik er in. Er klonken nog enkele salvo's toen ik naar de overkant zwom. Daarna werd het stil en hoorde ik niks meer. Ik ben toen achterlangs de vroegere zuivelfabriek van Van Dedem naar Sluis 3 gelopen. Daar heb ik een tijdje bij de slagerij van Beekman gewacht.
Toen ik ook daar niets meer hoorde ben ik de brug over gelopen en via een weg achterlangs naar ons huis aan het Zandspeur gegaan. Ik wekte mijn ouders en die vroegen wat er gebeurd was. Moeder zorgde snel voor droge kleren. Ik vertelde dat we aan de Rollecate overvallen waren door Duitsers.
De volgende morgen ben ik na spertijd naar het afgesproken verzamelpunt gegaan. Dat was de boerderij van Jan Petter dicht bij de spoorlijn. Toen ik er aankwam, was de eerste vraag: Waar is Van Aarst? Ik vertelde wat er gebeurd was en hoe ik ontsnapt was. Henk Brassien vertelde dat de kogels hem ook om de oren gevlogen waren omdat hij op dat moment de Rollecatebrug nog niet over was.
Direct nadat het licht geworden was, gingen twee jongens naar de plek waar de overval had plaatsgevonden. Ze vonden de fietsen in de sloot en namen ze mee. Die hadden de Duitsers dus niet gevonden. Maar Van Aarst bleef spoorloos. In de loop van de middag kwam er echter bericht uit Staphorst of ze met een fiets wilden komen om Van Aarst op te halen. Dat gebeurde en na zijn terugkomst vertelde Van Aarst dat hij zich direct had verstopt en na de overval verder de andere kant opgelopen was. Bij de Rollecatebrug bleek alles afgezet door de Duitsers. Hij was toen dwars door de landerijen naar een bevriend adres in Staphorst gegaan en had daar de nacht doorgebracht. Toen hij weer veilig terug was, werd zijn vrouw gewaarschuwd dat hij ongedeerd was.

Canadese bevrijders
Een paar dagen later in april rukten de Canadezen vanuit Balkbrug op naar de spoorlijn. Als verzetsgroep kwamen we onder bevel van de Canadezen te staan. De contacten liepen via de commandant. 's Avonds gingen de Canadezen weer terug naar Balkbrug. Onze groep ging dan terug naar Den Hulst, waar we bij boeren sliepen. Op de tweede dag dat de Canadezen bij de spoorlijn waren, kwam er bericht van boer Bloemhof dat er bij zijn boerderij een groepje Duitse soldaten was die zich wilde overgeven. Na overleg met commandant Van Aarst besloten we met een man of vier naar de boerderij te gaan. De Duitsers leverden onmiddellijk hun wapens in en vroegen ons wel te beloven dat ze door de Canadezen als gevangenen beschouwd zouden worden. Bij hen leefde de overtuiging dat ze bij gevangenneming doodgeschoten zouden worden. Een grappige omstandigheid was nog dat ik met de commandant van de Duitsers in het Duits sprak, terwijl hij Nederlands kon spreken. De Duitsers werden door de Canadezen met een vrachtwagen vanuit Balkbrug opgehaald.

Op een van de laatste dagen die we bij de spoorlijn verbleven vloog het Lichtmis-viaduct door toedoen van de Duitsers de lucht in. Omdat er huizen tussen de Lichtmis en de spoorlijn stonden, was niet goed te zien wat er gebeurd was. De Canadese commandant vroeg of er iemand in de groep was die aan De Lichtmis durfde te gaan kijken wat er gebeurd was. Snorrewind stelde zich direct beschikbaar en ging via de weilanden naar De Lichtmis. Toen hij daar dichtbij was, werd hij vanaf De Lichtmis beschoten. Gelukkig bleef hij ongedeerd.
Snorrewind keerde terug met een tekening van de toestand van het Lichtmis-viaduct. De verbinding tussen Meppel en Zwolle was voor zwaar geschut niet meer begaanbaar. De Canadese commando's bleven vervolgens bij de spoorlijn. De hele tijd waren er een paar man van de verzetsgroep als tolken bij hen, waaronder ikzelf.
Ondertussen waren Den Hulst en Nieuwleusen door de Canadezen bevrijd. Aan het Westeinde in Nieuwleusen vond nog een vuurgevecht plaats waarbij een inwoner, een oudere man, sneuvelde?. Na de bevrijding werden de NSB'ers direct gevangen genomen. In de omgeving vond op 8 april nog een tragisch voorval plaats (Op deze punten wijkt het verhaal van Albert Klein af van andere versies elders in dit boek en in andere bronnen, red.). Daar woonde een NSB-gezin waarvan de vader en een zoon bij de Landwacht zaten en een andere zoon bij de SS. Die laatste was op dat moment thuis. Onze mensen die in de bossen zaten, besloten dit gezin te arresteren. Een Fransman (Loichot) en een Nederlandse ondergedoken politieagent (Kees de Roos) gingen op de motor op weg naar het huis van dat NSB-gezin. Voor de boerderij gekomen werden ze vanuit de bovenverdieping doodgeschoten. Nadat de groep in het bos door een buurmeisje gewaarschuwd was, besloot commandant Jos Bonvanie onmiddellijk er met een groep op af te gaan. Ze omsingelden de boerderij en namen die onder vuur. De boer en zijn zoons werden in het vuurgevecht doodgeschoten en de boerin werd gevangen genomen. Toen zij in het kamp aankwam werd ze daar door de broer van de omgekomen Fransman doodgeschoten.


Een groep BS’ers bij de school in Wilsum. Vlnr: achter: Sybe Post, Gerrit Groen, Jannes Groen en Henk Brassien. Voor: Wim Willemsen, Hendrik Schoemaker (op de grond liggend), Piet Jongejans, Albert Klein en Jan Klein.

Bevrijding
De bevrijding was op de avond van 13 april. Alle NSB'ers werden opgepakt en gevangen gezet. Onze groep BS'ers zou deelnemen aan de bewaking maar daar hadden we weinig zin in.

Vanuit Zwolle kwam het verzoek of we met de groep bij Kampen de IJssellinie wilden bezetten. Daar zouden de Duitsers vaak 's nachts de rivier over komen om vee te roven. We gingen op die avond met de groep naar Zwolle, waar we onze identiteitspapieren kregen. 's Nachts vertrokken we richting Kampen.
Bij een boerderij onderweg naar Kampen werden we door Canadezen opgewacht. De Canadese commandant verbaasde zich erover dat we vanaf Zwolle waren komen fietsen. Het vermoeden bestond namelijk dat er onderweg nog ergens Duitsers zaten.
We werden naar het dorp Wilsum gestuurd. De bedoeling was om een stuk dijk langs de IJssel te bezetten. We werden voor de nacht ondergebracht bij inwoners van Wilsum, waar we ook aten. Ook zaten we bij NSB-boeren die gedwongen werden om mee te werken. Overdag hielden we kwartier in een school. 's Nachts moest om de beurt wacht gelopen worden. We hebben echter nooit een Duitser ontdekt die de rivier overgestoken was.
Op een morgen werd er vanaf de overkant van de IJssel gewenkt, waaruit we de conclusie trokken dat de Duitsers vertrokken zouden zijn. We vonden een inwoner van Wilsum bereid om ons met een boot over te zetten. Hij was zelf als hospik in het leger geweest en nam de uitrusting mee die hij nog had. Aan de overkant aangekomen hoorden we dat de Duitsers 's nachts vertrokken waren. We hebben ze nog achtervolgd richting Oldebroek, maar hadden slechts vanuit de verte vuurcontact. Daarop besloten we om richting Kampen te gaan. Daar aangekomen werden we feestelijk binnengehaald als de eerste bevrijders. De BS'ers in Kampen waren al bezig om de NSB’ers op te halen. In de loop van de middag gingen we terug naar Wilsum. Met tien man in een van de Duitsers gepikte auto zochten we contact met Nieuwleusen. Daar zochten we onze commandanten op. Langzamerhand keerde de een na de ander terug naar zijn eigen werkzaamheden.


Deze plaat kreeg Albert Klein bij zijn huwelijk aangeboden door zijn verzetsvrienden.

* * *


VERSLAG VAN HET VERZET IN NIEUWLEUSEN ________________________________________________________

J. van Aarst

Over wat er zich in de Tweede Wereldoorlog in Nieuwleusen heeft afgespeeld is lange tijd veel onduidelijkheid geweest. Gelukkig kunnen we inmiddels veel persoonlijke herinneringen raadplegen. Nu is ook het verslag beschikbaar dat J. van Aarst kort na de oorlog naar het NIOD stuurde. Dit is een goed ijkpunt voor al die verhalen.
In de oorlog waren Den Hulst en Nieuwleusen nog twee afzonderlijke dorpen, gescheiden door een ruim gebied van akkers en weilanden. Elk dorp had zijn eigen verzetsgroep.

In het verzet werd veel met codenamen gewerkt om mensen zo veilig mogelijk hun gevaarlijke werk te kunnen laten doen. In het verslag van Van Aarst zijn die codenamen ook gebruikt.
Jan van Aarst = Van Beek. veldwachter Blom = Boertje.
Hendrik Brassien = Lex. Fleurke = Ruurd van Wisse.
Jamier Groen = Marcel. Hulsteyn = J. v.d. Berg. Albert Klein = Kees.
Sijbe Kleen = Teun. Jan Mannen = Kon.
meester Oldenbeuving = Van Weert. Sybe Post = Gerrit.
Hendrik Schoemaker = Benny. Hessel v.d. Sluis = Jan Bakker.
E. v.d. Vegt = Grossfeld.
Koeriersters: Mies van Giessel = Leida. Mej. Huisman = Annie.
Met eigen naam genoemd zijn: Jos Bonvanie en de koeriersters Gerda Hengeveld en Dirkje Jonkers. Alleen met voornaam genoemd worden de koeriersters Geesje, Henny en Riek en koerier Wolter.
Verder ontbreken er sommige eigen namen en voornamen. Wie zijn Hilbert (werkte op het distributiekantoor), Nico, Arend-Jan, Koos, Flappe, oom Hein, Dick, Piet de Graaf, Tempelman, Hoogezand, Jas en Van Dijk?
Het verslag van Van Aarst begint op de volgende bladzijde.

Naar het illegale werk
't Is niet gemakkelijk achteraf een volledig overzicht te geven van het illegale werk te Nieuwleusen. We leefden van gebeurtenis tot gebeurtenis en het tijdsbesef ontbrak bijna geheel. 't Begon al toen de regering haar zetel verplaatste naar Londen: Hoe moeilijk was het de mensen te overtuigen dat H.M. de koningin en de regering de enigst mogelijke weg hadden gekozen; een dure plicht en bittere noodzaak. Opvallend was dat wie de voornaamste rol speelden bij de koninklijke feestdagen, nu het verbitterdst waren.
Het werd een tijd van steeds bij de radio rondhangen om enige richtlijnen te ontvangen over wat we zouden kunnen doen. Door de gelijkschakeling waren ook de plaatselijke politieke- en vakverenigingen geliquideerd, maar het contact onderling bleef. Er werd geprotesteerd tegen de Winterhulp, waardoor de opbrengsten zeer gering werden. Maar er moest meer actie komen en daarom zocht Jan Bakker contact buiten de gemeente, samen met Grossfeld, die personen kende die op dat gebied al werkzaam waren. Langzamerhand is dat contact gelegd en in prettige samenwerking gebleven tot het goede einde. Daarbij was Hilbert "de man". Hieruit is het OD-werk (Ordedienst) gegroeid.

Met Den Hulst, waar ook een groep voor onderduikers werkte, werd overeenstemming bereikt om stappen te doen en zich te richten op Meppel, vanwaar ze via Van Beek ook reeds bonkaarten betrokken. Met Steen, Van Giessel, Hengeveld, Tempelman en Hoogezand werd toen de OD nader geregeld, waarbij ze toetraden.

Daarvoor stonden enige jongelui, die voor dit werk alles over hadden, dadelijk klaar. Er werden lijsten aangelegd van mensen die te zijner tijd de volledige groep konden vormen en ….. weer vernietigd. We kenden ze toen.



Verzetsman en onderwijzer Jan van Aarst.

Toen in 1943 de stroom van onderduikers op gang kwam, met alles wat daaraan vast zat, waren we klaar om alles zo vlot mogelijk te verwerken. De groep: Jan Bakker, Nico, Arend-Jan, Koos, Benny, Lex en Kees, had toen al heel wat werk verzet. De te plaatsen jongelui konden worden ondergebracht en eventueel doorgezonden. Er kwamen tientallen en aan de meesten hebben we prettige herinneringen, maar er waren er ook waarvan we met plezier onze handen hebben afgetrokken, maar we slikten veel.

Bonkaarten en distributiekantoor
In bovengenoemde groep waren drie personen werkzaam op het plaatselijk distributiekantoor en die hebben onnoembaar nuttig werk gedaan. De bonkaarten kwamen via Hilbert. Wie zijn papieren nog had kon langs "legale" weg zijn bonkaarten krijgen. En wat moest er toen niet allemaal vervalst worden: persoonsbewijzen, formulieren voor banden, schoenen, textiel. Gestempelde exemplaren konden worden verstrekt, ingevuld en geplaatst (ingeleverd) bij vertrouwde adressen.

Het gebeurde regelmatig dat er bonkaarten over waren van overvallen. Die konden niet direct op opplakvellen worden geplakt, die ingeleverd moesten worden om toewijzingen te krijgen voor het kunnen kopen van artikelen, maar waren nodig (werden gebruikt) als er een storing kwam in de (ondergrondse) bonkaartenvoorziening. Winkels zoals van Wstm en Z. van EMM (Westerman en Zomer van coöperatie Eendracht Maakt Macht, red.) stonden steeds klaar met hun medewerking.

Personeelsleden van het distributiekantoor tijdens een stoeipartijtje voor de deur van het gemeentehuis met Marga Gerrits (links), Karel Daniel Fleurke en Siena Houwer.

Ook hebben diverse stempels langs deze weg een lange reis gemaakt langs plaatsen in Overijssel en Drenthe.
Inmiddels waren de verbindingen uitgebreid. Een ambtenaar van het Departement uit Den Haag, die op het gemeentehuis de dienstplichtigen moest controleren, bleek bereid inlichtingen te verstrekken betreffende maatregelen die ten aanzien van militairen genomen zouden worden. Ik nam op mij, die in ruimere kring door te geven. Hierdoor kwamen we in contact met "De Vries", ambtenaar van het CDK (Centraal Distributie Kantoor), dat werd overgeplaatst naar Zwolle. Hij heeft tot het tijdstip van zijn onderduiken waardevolle informatie doorgegeven.
Dit contact met Den Haag kon worden voortgezet en verbreed. De maatregelen tegen de militairen leidden ertoe dat er in Den Haag een bespreking werd gehouden tussen Hilbert, Flappe en Van Beek enerzijds en Het Kleintje, Maat 47 en Van den Berg uit Den Haag, ten huize van Van den Berg.
Door interne moeilijkheden bij de voorziening van bonkaarten en omdat zij hun eigen KP(KP = Knokploegen. De KP overviel distributiekantoren, kantoren van de burgerlijke stand en politiebureaus.) nog niet klaar hadden, werd er een regeling getroffen dat Meppel hun bonkaarten verstrekte tegen eventueel andere tegenprestaties. Contactpunt in Nieuwleusen werd Van Beek. Honderden bonkaarten gingen langs deze weg. Jan v.d. Berg verzorgde de ophaaldienst met dames die dikwijls in hoogzwangere toestand de terugreis aanvaarden. Als tegenprestatie kwam een grote zending sporthemden voor onderduikers en vliegeniers, afkomstig van een overval op een transport voor de DWM (Deutsche Wehr Macht). De koeriersters Geesje, Henny en Riek, en koerier Wolter hebben deze veilig en wel per fiets verder verspreid.

Het plaatselijk distributiekantoor zou ook een beurt krijgen voor een aderlating. Nico, Kees en Lex namen de situatie op. De KP in Meppel zou de kraak uitvoeren. Van Beek stelde zich in verbinding met de ambtenaar van de burgerlijke stand, om met de distributiebescheiden ook het bevolkingsregister, de persoonsbewijzen en de zegels te laten verdwijnen. Onder bedreiging werd eerst medewerking van de ambtenaar verkregen om zijn afdeling zodanig te plaatsen dat vergissing uitgesloten was, maar deze trok zich de laatste dag terug met de mededeling dat hij, als het doorging en hij aan een verhoor zou worden onderworpen, hij alles zou moeten uitbrengen. De zaak werd afgelast. Kees, die als kassier van het distributiekantoor over de sleutel van de kluis beschikte, zou de sleutel verstrekken en onderduiken.
Het tweede plan, een half jaar later, werd geregeld tussen Kees en Van Beek, in overleg met oom Hein, Hilbert en de betrokken KP. Aan de Zwolseweg werd een en ander geregeld. De gemeenteveldwachter, zeer pro Duits, had de sleutels nu in bewaring. Bij zijn thuiskomst na de sluiting van het gemeentehuis, zouden hem de sleutels afhandig gemaakt worden. Bij hem thuis zaten al twee personen te wachten om hem onschadelijk te maken. Een dochtertje dat buiten de berekening om gelijktijdig thuis kwam, merkte onraad en waarschuwde haar vader. Deze wilde van zijn vuurwapen gebruik maken, maar hij kwam te laat. Hij werd neergeschoten en is dodelijk verwond enige dagen later in het RK-ziekenhuis in Zwolle overleden.
De overval was weer mislukt. Dankzij de "speurzin" van de plaatselijk gestationeerde marechaussee liep ieder spoor dood.

Illegale pers
Langs meerdere wegen hadden we een assortiment aan illegale lectuur om van te watertanden. Parool, Trouw, Je Maintiendrai, Strijdend Nederland, Ons Volk en andere kranten kwamen betrekkelijk regelmatig voor plaatselijk gebruik en doorzending. Na de radio-inlevering gingen Kees en Lex er toe over plaatselijk een blaadje te stencilen: "Luctor et Emergo", waarmee diverse mededelingen de bevolking bereikten. Deze uitgave nam zo'n grote vlucht dat Van Weert de leiding op zich nam en dat de verspreiding zich uitstrekte naar Zuid Drenthe, de Vechtstreek en geheel Noordoost Overijssel. Duizenden exemplaren gingen wekelijks weg. Dit werd zo bezwaarlijk dat ertoe werd overgegaan om op meerdere plaatsen te gaan drukken en met elkaar kopij uit te wisselen. Vooral Nico, Van Weert, Lex, Kees en Koos hebben met de koeriersters Leida, Annie en Gerda hier een flink stuk werk verzet. Van Beek verzorgde de plaatselijke radiovoorziening.

Eind 1943 moest Jan Bakker onderduiken. Hij kreeg bezoek van de SD uit Rotterdam, maar die trof hem gelukkig niet thuis. Waarvoor hij gezocht hebben we niet kunnen achterhalen, maar vermoedelijk was er sprake van verraad via een ex-onderduiker.

Actief verzet
Er kwam via Van Weert een verbinding tot stand tussen het plaatselijk verzet en Friesland. Hieruit ontstond de verzetsgroep der RVV (Kort voor de april-meistakingen in 1943 werd een nieuwe landelijke illegale organisatie opgericht, de Raad van Verzet (RVV), die de verzetsgroeperingen moest overkoepelen en helpen hun landelijke operaties beter te doen slagen, wat betreft sabotage (inclusief stakingen) en gewapend verzet. De aangesloten verzetsgroepen hielden hun zelfstandigheid.). Leden waren Van Weert, Ruurd de Wisse, Lex, Benny, Gerrit, Koos, Nico, Teun, Marcel, Dick, Piet de Graaf. Er werd contact gehouden met Van Beek, die er later als plaatsvervangend commandant direct bij betrokken werd. Hierbij werd contact gelegd met Jas, Boertje en Van Dijk en anderen.
Zo werd het oorspronkelijke OD-werk gekoppeld aan het actief verzet.
Ruurd van Wisse, Lex, Benny, Gerrit, Koos, Nico, Teun, Marcel, Dick en Piet de Graaf hebben enige opdrachten kunnen uitvoeren, zoals PTT kabels en Wehrmacht lijnen doorsnijden. De verjaardag van H.M. de koningin (foto uit 1942) werd in augustus gevierd door het beschilderen van straten en het verspreiden van pamfletten. Nico, Kees, Lex en Kobus voerden de "bevrijdingsactie" uit.
In september werden enkele afgeworpen postduiven door Van Weert met diverse inlichtingen in vrijheid gesteld. Nico maakte een situatietekening van het viaduct "Lichtmis", die ook naar geallieerde zijde verdween.
Bij de razzia's werd een alarmsysteem toegepast waarbij meerdere personen zo spoedig mogelijk de betrokkenen waarschuwden. Dit werkte ten slotte zo perfect dat iedereen meedeed. Als een lopend vuurtje was het nieuws spoedig verspreid en vingen de mensenjagers bot. 's Nachts was het niet zo eenvoudig, maar wanneer iets er op wees dat het 's nachts mis zou gaan, werd de betrokkenen aangeraden niet thuis te slapen. Zo is Nieuwleusen er betrekkelijk zonder slachtoffers vanaf gekomen.

In maart 1944 kwam er een vliegenier neer. Die werd opgevangen en via Van Weert doorgezonden naar het noorden en vandaar verder langs goed functionerende kanalen. Uit een van de vliegtuigen kon Benny een paar machinegeweren buit maken. Die zijn door Jos gebruikt.
Tijdens paardenvorderingen hebben de controleurs van de PVC (Plaatselijk Voedsel Commissaris) het initiatief genomen om de paardenlijsten te laten verdwijnen. Dit is goed geslaagd.
De moffen hebben diverse huiszoekingen verricht, maar dat had gelukkig geen gevolgen voor de daarbij betrokken illegalen.

Eind van de oorlog
De RVV en OD, die praktisch al hun directe medewerkers had ingeschreven bij het directe verzet, uitgezonderd de groep Den Hulst, werd omgezet in BS (Binnenlandse Strijdkrachten (BS), officieel NBS, is de op 5 september 1944 officieel opgezette bundeling van de drie belangrijkste, weinig samenwerkende verzetsgroepen OD, LKP en RVV. De BS was zeer slecht bewapend. Dit werd verbeterd door geallieerde wapendroppings. De BS was verdeeld in Stoottroepen, die afkomstig moesten zijn uit het gewapend verzet, en Bewakingstroepen.) verband. Van Weert werd de plaatselijke commandant en Van Beek plaatsvervangend commandant en commissaris van het NSG (Niet Strijdend Gedeelte), die eventueel de NSB-burgemeester zou vervangen tot de burgemeester die in 1943 werd afgezet, de functie weer kon aanvaarden. Groepscommandanten werden Van Wisse en Nico.
In april kwam, vermoedelijk door een vergissing, een groep Maquis (Franse verzetsstrijders) in Den Hulst terecht. Dadelijk waren meerdere BS’ers aanwezig en met hun hulp kwamen de Maquis op de bestemde plaats. De afgeworpen munitie kon, onder de ogen van de Duitsers die langs de Dedemsvaart lagen, worden verzameld en via Jos achterna gezonden worden. De voedselpakketten konden we voor de BS houden en daar hebben we, omdat we van toen af aan in gewapend verband (bij elkaar) bleven, veel plezier van gehad. De wapens waren ongeveer veertien dagen voor de Maquis landden in het Staphorsterveld afgeworpen en na een nachtelijk transport in onze handen gekomen.
Daarbij hadden Kees en Van Beek nog een kleine ontmoeting met de moffen, maar ze bleven buiten schot.
Wij bleven bij elkaar, omdat we reeds verbinding hadden met de Canadezen, die over de Dedemsvaart naderden, maar niet verder opereerden dan Balkbrug. Van Wisse verzorgde het contact per telefoon en heeft daarvoor veel werk verzet. Nieuwleusen was het verst vooruitgeschoven punt dat telefonisch bereikbaar was. Er zijn veel inlichtingen per draad verstrekt. Daarvoor was een uitgebreide spionnenstaf actief, waar de koeriersters Leida, Annie, Gerda en Dirkje het leeuwenaandeel in hadden.
Het mooiste ogenblik was toen bij Heuving vanuit Zwolle het bericht kwam dat een afdeling uit Balkbrug Nieuwleusen zou bezoeken, waar de moffen een paar punten bezet hielden. 6 april, 's morgens om ongeveer 10 uur kwamen de gevechtswagens vanuit het Oosteinde de Kerkenhoek ingereden. Met Heuving als tolk op de tanks ging het toen voort naar Ruitenveen om de post bij de Dalfser grindweg (nu Van Dedemweg) onschadelijk te maken. Hierbij gingen een zestal boerderijen in vlammen op. Een oude man kwam hierbij om het leven. De moffen trokken zich terug achter de spoorlijn. In Den Hulst kwam een andere colonne en die kon nabij station Dedemsvaart enkele moffen gevangen nemen. Een week later, na nog enige tankbezoeken, waarbij velen uit de burgerij op verkenning konden worden uitgestuurd, kwam een definitief eind aan de bezetting en de volle bevrijding op 13 april 1945. 's Avonds om zes uur werd door Van Weert en Van Beek de vlag gehesen, met een toespraak door Van Weert voor een grote menigte toehoorders. Na het zingen van het Wilhelmus kon iedereen zich aan de herkregen vrijheid wijden. De volgende dag, zaterdag 14 april, werd de schoonmaak ingezet. De bevolking hield zich stipt aan de uitgevaardigde bepalingen en heeft zich ordelijk gehouden.

* * *


PLANK MET KOGELGAT ________________________________________________________

P. van Beekhuizen

Wij woonden bij het Lichtmiskanaal aan de Hooiweg in Nieuwleusen. Langs het kanaal liep de Rijksweg van Zwolle naar Meppel (nu parallelweg langs de A28). Het was een belangrijke verbindingsweg van het zuiden naar het noorden van ons land, die in de oorlog veelvuldig werd gebruikt. De geallieerden wisten dat natuurlijk en beschoten regelmatig Duitse auto's die over de Rijksweg reden. De even verder oostwaarts gelegen spoorwegverbinding was eveneens regelmatig doelwit. Dicht bij onze boerderij stond langs de Rijksweg een rij hoge bomen. Wanneer er weer eens een beschieting was, schuilden daar regelmatig Duitse legerauto's onder.
Op een zomerse zondagmiddag in 1943 was het weer eens raak. Vader maakte met mijn broer en mij een wandeling. Moeder was alleen thuis gebleven. Op afstand zagen wij wat er gebeurde. Het was een en al gekletter van kogels rondom het huis. We konden niet anders doen dan een schuilplek zoeken, terwijl we ons ernstig zorgen maakten over hoe het met moeder zou gaan.
Door al dat geschiet was ze zo bang geworden dat ze het op een gegeven moment niet meer in huis uithield en naar buiten vluchtte, terwijl de kogels haar om de oren vlogen. Wonderwel is ze niet geraakt en kon ze ongeschonden bij de buren komen.
Toen het weer veilig was, wisten we niet hoe snel we weer thuis moesten komen. Gelukkig bleek dat er niemand gewond was geraakt. Later die middag hebben we ongeveer 235 lege hulzen in en rond de boerderij gevonden.

In ons huis en de schuren zaten de nodige kogelgaten.
Als herinnering aan deze vreselijke middag is een stukje plank van de kippenren bewaard gebleven. Hierin zit een van de vele kogelgaten.

* * *


NIEUWLEUSENERSTRAAT IN CADZAND ________________________________________________________

Op 24 januari 1945 vond in Tilburg de oprichtingsvergadering van de Landelijke Hulpactie Roode Kruis plaats. De werkzaamheden van de H.A.R.K. beperken zich in eerste instantie tot de bevrijde gebieden in Zeeland, Noord-Brabant, Limburg en Gelderland.

In november 1945 krijgen de burgemeesters en de voorzitters van de H.A.R.K.-comités in West-Zeeuws-Vlaanderen een schema van adoptie van gemeenten in Overijssel, dat is opgegeven door de inspecteur voor West Overijssel (onbekend van welke organisatie). Daarin is o.a. vermeld dat Nieuwleusen Cadzand adopteert, Dalfsen Hoofdplaat, Ommen Sluis en Dedemsvaart IJzendijke.


Op 29 november 1945 schrijft de waarnemend burgemeester van Cadzand in een brief aan de burgemeester van Nieuwleusen o.a.: "Het zal wellicht bekend zijn hoeveel ons 'landje van Cadzand' door het oorlogsgeweld geleden heeft. Als laatste vesting van de Atlantikwal heeft deze gemeente bij den strijd om den Scheldemond ongeveer een maand onafgebroken onder artillerievuur gelegen. De gevolgen zijn niet uitgebleven. 56 woningen zijn totaal verwoest, alsmede 20 boerderijen, terwijl alle andere woningen min of meer ernstig beschadigd zijn. ………. Vele gezinnen hebben alle huisraad verloren, zoodat nog dringend behoefte is aan meubels, vloerbedekking, keukengerei, petroleum-stellen en ledikanten. ………. Ik besef bij de opsomming van dat alles terdege, dat Uwe gemeente eveneens de 5 lange bezettingsjaren heeft moeten doorworstelen, doch ik breng slechts het vorenstaande ter uwer kennis, teneinde U een inzicht te geven van de nog in deze gemeente heerschende nooden. ………."
Burgemeester Backx antwoordt op 4 december dat hij de brief heeft doorgegeven aan dominee S. de Vries, voorzitter van de H.A.R.K. Deze stuurt op 7 december zijn antwoord naar Cadzand. Hij verzoekt de waarnemend burgemeester om op 27 december naar Nieuwleusen te komen om over de toestand in Cadzand te vertellen. Men wil in die week een inzamelingsactie houden die zal beginnen met een film over de toestand in Nederland en "een spreker die de nood van Cadzand op het hart bindt". Enkelen vanuit Nieuwleusen willen ook naar Zeeland, maar de moeilijkheden om er te komen zijn te groot. "We zouden een auto moeten hebben en dan leek het ons nog de vraag of wij in twee dagen uit en thuis zouden kunnen zijn. Misschien dat u hierin nog licht ziet, anders willen wij, hoe wenschelijk het ook zou zijn, van dit plan maar afzien."
De waarnemend burgemeester van Cadzand antwoordt op 18 december dat het hem vanwege familieomstandigheden niet mogelijk is naar Nieuwleusen te komen. Hij heeft "n.l. bericht ontvangen dat mijn zoon in krijgsgevangenschap in Ned. Indië is omgekomen." De gemeentesecretaris heeft het te druk om te komen vanwege zijn werkzaamheden. Maar de heer Lijk, ambtenaar ter secretarie, zal gestuurd worden om op 27 december een korte lezing te houden.

De actie wordt uitgesteld, wat blijkt uit een telegram dat dominee De Vries op 22 december naar Cadzand stuurt. Op 21 januari volgt weer een telegram met de vraag of de heer Lijk op maandag 4 en dinsdag 5 februari 's avonds zou kunnen spreken.

Op 25 januari stuurt de waarnemer uit Cadzand een brief waarin hij meedeelt dat de heer Lijk in december al op weg was naar Nieuwleusen en met veel moeite op de hoogte gesteld kon worden dat de lezing toen niet door kon gaan. Vanwege de grote reismoeilijkheden zal hij nu ook niet komen.
De actie in Nieuwleusen gaat desondanks door. Op 30 maart 1946 schrijft J. van Aarst, penningmeester van de H.A.R.K. te Nieuwleusen, aan de gemeente Cadzand dat de hulpactie ƒ 18.021,70 heeft opgeleverd. Daarvan is ƒ 7.500,= in contanten opgestuurd en de rest overgemaakt naar de Boerenleenbank in Oostburg.
Pas op 29 juni komt er antwoord uit Cadzand. De dan inmiddels aangestelde burgemeester bedankt voor de verleende hulp. Er heeft een bespreking plaatsgevonden over de besteding van de gelden.
".......... Men was algemeen van oordeel dat het weinig zin had om dit mooie bedrag te verdeelen onder de gedupeerden, doch dat men het bedrag beter kon aanwenden voor een blijvende herinnering aan de prachtige hulp die door uw gemeente verleend is. ………."
Voor een bedrag van ƒ 804,37 is van het geld een podium gemaakt in de gymnastiekzaal van de O.L. school, die ook gebruikt wordt voor kerkelijke doeleinden.
"………. In voornoemde bijeenkomst is men voorts tot de conclusie gekomen, dat men – met uw goedkeuring – beter het leeuwenaandeel van het resterende bedrag kan bestemmen b.v. voor den bouw van een nieuw gemeentehuis. ………. Voor den bouw van het gemeentehuis zou men gaarne beschikken over een bedrag van ƒ 12.217,33. Mocht U hiermede accoord gaan, dan verzoek ik U aan den raad dezer gemeente een schrijven te willen richten, waarin U voornoemd bedrag aanbiedt namens de bevolking van Nieuwleusen – voor den bouw van een nieuw gemeentehuis in de toekomst. ………."

Op 16 mei 1949 vergaderen B&W van Cadzand. Uit de notulen blijkt dat "aan de raad zal worden voorgesteld aan het voor de 6 woningwet-woningen aangelegde straatje, benevens aan de toegangsweg en de toekomstige uitbreiding, de naam 'Nieuw Leusdenerstraat' te geven. Deze naam wordt gekozen als dank aan de gemeente Nieuw Leusden die destijds Cadzand heeft geadopteerd. In beginsel wordt besloten aan de bestaande straten naambordjes te bevestigen". De raad gaat met dit voorstel akkoord.


Aan een van de huizen in de Nieuwleusenerstraat in Cadzand is door de woonstichting een bordje met een toelichting aangebracht.

Ruim een jaar later, op 30 november 1950, komt J.P. Backx in actie nadat hij vanuit Cadzand van een en ander op de hoogte is gesteld. Backx is dan al geen burgemeester meer en woont in Wageningen. Hij schrijft: "Het deed me bizonder goed Uw brief te ontvangen en eens iets over het besteden van het indertijd door de Nieuwleuseners bijeengebrachte bedrag te vernemen. …. Mag ik U en Uwen Raad zeer hartelijk danken, dat zij een der nieuwe straten in Uwe gemeente naar Nieuwleusen willen noemen? Beleefd merk ik nog op dat de d niet in de plaatsnaam voorkomt en de straat dus Nieuwleusenerstraat zal moeten heeten, dus zonder d."
Op 18 december 1950 besluiten B&W van Cadzand dat de naam van de straat Nieuwleusenerstraat zal zijn en dat er nieuwe straatnaambordjes zullen worden aangebracht.

* * *


H.A.R.K. IN NIEUWLEUSEN ________________________________________________________

In het voorgaande artikel is de door het Nieuwleusener comité georganiseerde hulp aan Cadzand beschreven. Dat dit niet de enige plaatselijke hulp voor de H.A.R.K. was, blijkt uit een artikel in het dagblad Trouw van 28 juli 1945:

Nieuwleusen – H.A.R.K.-collecte. De collecte op 20 Juli 1945 heeft de mooie som opgebracht van ƒ 13.442,35. Daarnaast is op wedstrijden van U.S.V. een bedrag bijeengebracht van ƒ 750,=, zodat totaal voor de "H.A.R.K." gecollecteerd is een bedrag van ƒ 14.192,35.
Direct na den oorlog is voor eigen slachtoffers in de gemeente ruim ƒ 13.000 bijeengebracht, zoodat aan geld door de gemeente voor ruim ƒ 27.000 is opgebracht. Dit is een mooi bedrag, in het bijzonder doordat ook veel goederen beschikbaar zijn gesteld.
Het comité bestaat thans uit de volgende leden: eerevoorz. Burgemeester J. Ph. Backx, voorz. Ds. S. de Vries, secretaris J. Bos, penningm. K.D. Fleurke en leden: mevr. R. Loman-van Diemen, Dr. G.R. Dekker en Joh. v.d. Graaf.


Kop van het dagblad Trouw waaruit blijkt dat het in Nieuwleusen verschenen illegale blad "Luctor et Emergo" in deze krant is opgenomen.

* * *


YAD VASHEM ONDERSCHEIDING ________________________________________________________

Op dinsdag 16 maart 1993 ontving Gerrigje van der Vegt-Westerman in het gemeentehuis van Nieuwleusen de Yad Vashem onderscheiding. Haar overleden man Jan van der Vegt kreeg de onderscheiding postuum. De toenmalige burgemeester van Amsterdam, Ed van Thijn, was bij de uitreiking aanwezig. Yad Vashem is de officiële, in Jeruzalem gevestigde staatsinstelling van Israël voor het herdenken van Joodse slachtoffers van de Holocaust en de redders van Joden.

Ed van Thijn kwam in september 1944 op zijn 18e onderduikadres bij het echtpaar Van der Vegt aan de Kampendwarsweg. Het was een plek waar wel meer onderduikers waren geweest. Ed was al op een paar adressen in Nieuwleusen geweest, maar omdat het daar te gevaarlijk werd, werd hij naar Van der Vegt gebracht. Hij had, zo vertelde hij later, op deze boerderij de gelukkigste tijd van zijn hele onderduikperiode. Hij speelde buiten, kon goed eten en werd goed bevriend met de andere onderduiker Roddenhof die werkzaam geweest was bij de spoorwegen.

Maar hoewel de boerderij wat afgelegen lag, werden de onderduikers toch opgemerkt. Er was verraad in het spel en op 27 november werd hij, samen met Roddenhof en Jan van der Vegt, opgepakt en naar de gevangenis in Zwolle gebracht. Hij was daar de jongste gevangene.



Jan van der Vegt en Gerrigje Westerman.

In januari 1945 werd hij naar kamp Westerbork overgebracht, waar hij de bevrijding op 12 april meemaakte.

Tijdens de plechtigheid in het gemeentehuis werd de onderscheiding uitgereikt door de ambassadeur van Israël, de heer Z.E.M.N. Bavly. Hij sprak mevrouw Van der Vegt toe met de woorden: "De wereld moet vandaag, evenzeer als welke periode dan ook in het verleden, worden herinnerd aan de gevaren van fascisme, het racisme, het antisemitisme en aan de manier waarop menselijke moed, al is die nog zo zeldzaam, de confrontatie daarmee aangaat. Als wij dan naar u kijken, zien we hoe hard het nodig is dat de wereld aan u wordt herinnerd, dat uw goede voorbeeld wordt voorgehouden. U herinnert ons eraan hoe we zouden willen dat de wereld er uit ziet. U wordt vandaag als Rechtvaardige erkend door het Yad Vashem Instituut in Jeruzalem, uit naam van heel het Joodse Volk."

Nadat ze de onderscheiding in ontvangst had genomen en daarvoor bedankt had, vertelde mevrouw Van der Vegt nog over de gebeurtenis in 1944:
In september 1944 is Ed bij ons gekomen, de datum weet ik niet meer precies. Mijn zwager heeft hem op de fiets van De Meele naar Oudleusen gebracht. Wij woonden daar nogal wat afgelegen. Hij moest op De Meele weg omdat het daar niet meer veilig voor hem was. Hij was 10 jaar en het was daar zijn 17e adres. Hij had nogal last van astma, maar de dokter zei: "dat komt bij jullie wel weer goed." Ed zijn vader en moeder waren ook ondergedoken. We hadden nog twee onderduikers maar dat waren volwassenen.

De rust was van korte duur. Op een zaterdagmorgen kwamen er vier of vijf personen van de groene Polizei. Wat ze wilden wisten wij niet. Ze bleven buiten bij de stromijt telefoneren en zo meer, maar ze kwamen niet in huis. Ed zat in zijn schuilplaats in de kast. Alles ging goed en ze verdwenen weer.
Het ging goed tot op 27 november. Op die maandagmorgen was ik boodschappen wezen doen. Ik was nog een eindje van huis toen ik de overvalwagen al zag staan. Dan gaat er in dat kleine eindje heel wat door je heen; wat vind ik zo meteen in huis.


Tijdens de uitreiking van de Yad Vashem in de raadszaal van Nieuwleusen met in het midden Gerrigje van der Vegt-Westerman en links Ed van Thijn.

Ik werd meteen onderhanden genomen, maar zei geen woord. Toen kwam mijn man uit de kamer. Hij zat onder het bloed. Zijn mond bloedde omdat hij een klap onder tegen zijn kin had gekregen. Hij moest mee de overvalwagen in. Ed en Roddenhof zaten er al in, maar Jan had wat getreuzeld om mij nog te spreken. Dat lukte nog met een paar woorden en daarna gingen ze naar de gevangenis in Zwolle. Wat de overvallers achterlieten was in een woord een bende. Ze hadden alles op de kop gezet. Maar dit alles was nog niet genoeg.
Een kleine 14 dagen later kwamen ze weer. We waren toen met de slacht bezig en het was bijna klaar. Ze hebben het allerbeste er uit gehaald en meegenomen. Daarna zijn ze nog naar De Meele gegaan naar mijn zuster en zwager en daar hebben ze nog drie stuks vee meegenomen. Wij hadden mond en klauwzeer op de schuur staan en daar waren ze bang voor.

Op 23 december kwam mijn man weer thuis, het was al tweedonker. Jan en Roddenhof waren allebei vrijgelaten maar Ed moest blijven. Wat was de vreugde groot. Maar dat er van de drie een was die niet mee mocht, dat temperde de vreugde toch wel. Ed was toen ook heel erg verdrietig want hij was zijn steun weer kwijt. We hoorden af en toe iets van hem omdat gevangenbewaarder Spijkerman nog wel eens eten kwam halen en die hield ons op de hoogte. Zodoende wisten we dat hij voor de 2e keer weer in Westerbork zat. Ed is daar gebleven tot de bevrijding. Toen kregen we een kaart van zijn ouders dat ze weer herenigd waren en weer in vrijheid konden leven. Ze zijn daarna samen een keer bij ons geweest, wat een vreugde was dat.
De laatste keer dat hij met zijn a.s. vrouw bij ons is geweest, wilde hij zo graag het huis en die kast weer zien. Na al die jaren wist hij het nog goed. Ik was thuis en heb ze hartelijk ontvangen. Ed heeft mij nog eens weer hartelijk bedankt. We zijn toen ook nog naar het kerkhof gegaan. Bij de begrafenis van mijn man was Ed ook aanwezig. Dat is nu ruim tien jaar geleden.

Jan van der Vegt overleed op 22 november 1982, ruim tien jaar voordat hij de onderscheiding postuum kreeg toegekend. Gerrigje genoot nog ruim negen jaar van haar onderscheiding. Ze overleed op 9 mei 2002.


Een deel van de eregalerij in Israël met de namen van Nederlanders die de onderscheiding Yad Vashem kregen. Hiernaast de uitsnede met de namen van Jan en Gerrigje van der Vegt.

* * *


UIT DE MEPPELER COURANT ________________________________________________________

Na sinds juni 1942 niet meer uitgegeven te zijn, verscheen op dinsdag 17 april 1945 de eerste editie van de Meppeler Courant na de bevrijding. In de krant van vrijdag 27 april werd verslag gedaan van de bevrijding van Nieuwleusen en de terugkeer van burgemeester Backx.
Dezelfde artikelen verschenen in “Het nieuwsblad voor Nieuwleusen en Den Hulst”. Nummer 1 van de 1e jaargang werd op diezelfde dag uitgegeven. De kop vermeldt verder: Redactie: Bureau N.B.S. ten gemeentehuize, Dalfsen. Administratie: Prinsenstraat 11, Dalfsen.




Voorwoord van burgemeester Backx in een boekje dat aan de schoolkinderen werd uitgereikt bij de Oranjefeesten in augustus 1945.

                                Nieuwleusen, 31 Augustus 1945


                     Aan

de schoolkinderen van

                      NIEUWLEUSEN



                     HOLLAND IS WEER VRIJ!

Ons Vorstenhuis is weer teruggekeerd.
Vandaag de vlaggen weer uit en Oranje boven!
Geen vrees voor den bezetter meer.
Ootmoedig buigen wij het hoofd en zeggen de regelen van
het zesde vers van het aloude schoone "Christelick liet",
het Wilhelmus:
                     ..Mijn schilt ende Betrouwen
                     ..Zijt Ghij, 0 Godt, mijn Heer!
                     ..Op U zoo wil ick bouwen.
                     ..Verlaet mij nimmermeer.
                     ..Dat ick doch vroom mag blijven
                     ..U dienaer t'aller stond,
                     ..De tyranny verdrijven,
                     ..Die mij mijn hert doorwondt.

                          Het bestuur van de Oranje-vereeniging,
                               De Eere-voorzitter,

                                J.Ph. BACKX, Burgemeester.












BIJLAGE 1: Halifax MK.II bommenwerper, neergekomen bij de Leidijk-Dekkersweg.

De Engelse Halifax Mk.II behoorde tot het 78ste squadron van de RAF en had als thuisbasis Linton on Ouse (Yorkshire). Het toestel nam op 5 maart 1943 deel aan een aanval op Essen. Van de 442 vertrokken toestellen keerden er 56 door technische mankementen vroegtijdig terug naar hun basis. De aanval werd in drie fases uitgevoerd en de 94 Halifax toestellen waren aangewezen voor de eerste fase. In de rapporten staat dat de aanval uccesvol was. De Kruppfabriek werd zwaar beschadigd maar er vielen ook slachtoffers onder de burgerbevolking. Honderden woningen werden vernield.
Veertien toestellen keerden niet terug, waaronder drie Halifaxes. Daarvan is het toestel met serienummer HR687- EY-G om 21.35 neergestort nabij de Leidijk-Dekkersweg in de gemeente Staphorst.
Van de achtkoppige bemanning zijn er drie omgekomen (KIA=Killed In Action) en vijf gevangen genomen (POW=Prisonar Of War). In "The Halifax File" staat achter het nummer van het toestel "failed to return, 6 maart 1943". Die datum klopt omdat het om een nachtaanval ging waarbij de toestellen op 5 maart vertrokken en op de ochtend van 6 maart terug werden verwacht.
De Halifax was een zware viermotorige bommenwerper die normaal een zevenkoppige bemanning had. De achtste man, Leyshon, ging als extra schutter mee. De bemanning bestond uit:
John Rawson Thompson, Pilot Officer - Pilot, KIA, 21 jaar, graf nr 4 Rouveen.
Kennith William Mercer, Sergeant- Co-pilot, POW, gearresteerd in Deventer.
Arthur Charles Loveland, Sergeant - Navigator, POW, gearresteerd onder Dalfsen.
Arthur Edward Blackwell, Fligt Sergeant - W-operator/Air Gunner, KIA, 20 jaar, graf nr 3 Rouveen.
Otto Vance Proctor, Sergeant - Fligt Engeneer, POW, gearresteerd onder Staphorst?
Alfred David Leyshon, Sergeant - Bomb Aimer, POW, gearresteerd onder Dalfsen.
Douglas Raymond Chiswell, WO2 - Air Gunner, POW, gearresteerd bij Nijeveen.
Edward Charles Bert Williams, Sergeant - Rear Air Gunner, KIA, 23 jaar, graf nr 2 Rouveen.

(bron: P.C. Meijer, Den Ham en www.teunispats.net)



BIJLAGE 2: K-nummers op drukwerk.

Veel drukwerk uit of vlak na de oorlog is voorzien van een KNummer, ook wel "Kennummer" of "Kengetal" genoemd. Het was een maatregel van de bezetter om het papierverbruik te beperken. Het K-nummer was uniek. Iedere drukker diende ofwel zijn K-nummer ofwel zijn naam te vermelden op het drukwerk dat hij produceerde. Op drukwerk dat bestemd was voor de export naar Duitsland moest de letter V worden toegevoegd aan het Kennummer, bijvoorbeeld VK1823.
Het besluit van 15 juli 1941 tot beperking van papierverbruik luidde:
Vervaardigers van drukwerken moeten op alle papier- en cartonwaren, die door hen worden bedrukt, of hun firmanaam of hun kennummer aanbrengen. Het kennummer wordt hun op aanvraag door het Rijksbureau voor de Verwerkende Industrieën, Sectie Grafische Industrie toegezonden en komt voor op een lijst, welke bij dit Rijksbureau berust.
Op 26 juli 1941 maakte het Rijksbureau voor de Grafische Industrie tevens aan alle drukkerijen bekend: Vanaf 22 juli 1941 moet dit No. op al het drukwerk, dat u vervaardigt, worden vermeld, ook op het familiedrukwerk. Hier kan en mag niet van worden afgeweken. Indien u werk vervaardigt voor derden, dan moet hierop uw kengetal worden vermeld.
Het briefpapier van de gemeente Nieuwleusen had als nummer K2665. Dit was het nummer van Drukkerij Tijl in Zwolle.

Colofon

ISSN:

1384-0940

Uitgave:

Historische Vereniging "Ni'jluusn van vrogger"
Westeinde 3
7711 CH Nieuwleusen

Samenstelling:

Redactie Ni'jluusn van vrogger:
G. Bartels-Martens, G. Hengeveld-van Berkum,
R.J. Klijn, H. ter Wee-Westerman,
J.W. de Weerd (eindredactie).

Met dank aan:





en aan:

W. Bakker, K. Borgers, K. Brassien, H.J. Bijker,
R. Folkerts, A. Klein, A. Kreule, G. Kreule-Kok,
H.J. Meijerink, T. Scharrenburg-Weyers,
H. Schoemaker, W. van Spijker-Kreule,
H.J. Sterken, J. Sterken-Kouwen,
M. Vogelzang-van der Graaf, C. Vreugdenhil.
familie Blik, familie Beldman, P. van Beekhuizen,
G. Brouwer-Slager, A. Jans-Hoes, J. Katoele,
L. Klein, familie Logtenberg, H. Kuiper-Bloemhof,
H. Schoemaker, F. Wierbos-Klein, C.J.H. Loman,
familie Van der Sluis, familie Veerman.